201101512/1/R1.
Datum uitspraak: 24 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de rechtspersoon naar Duits recht Hanseatische Immobilienfonds Holland XIV GmbH & Co.KG, gevestigd te Hamburg, Duitsland, en de rechtspersoon naar Duits recht HCI Real Estate Management GmbH, gevestigd te Bremen, Duitsland (hierna: tezamen en in enkelvoud: Holland XIV),
2. [appellant sub 2], wonend te Amsterdam,
de deelraad van het stadsdeel Nieuw-West
verweerder.
Bij besluit van 16 november 2010 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Delflandplein-Staalmanpleinbuurt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Holland XIV bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2011, beroep ingesteld. Holland XIV heeft haar beroep aangevuld bij brief van 3 maart 2011. [appellant sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 1 augustus 2011.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2011, waar Holland XIV, vertegenwoordigd door P. van den Boogaard, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E.J. Hengeveld, advocaat te Amsterdam, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. H. Philippart, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Holland XIV, eigenares van het kantoorpand op het perceel Rijswijkstraat 175, betoogt dat aan dit perceel naast de bestemming "Kantoor (K)" tevens de bestemming "Wonen (W)" had moeten worden toegekend. Daarbij is het volgens Holland XIV noodzakelijk dat een bouwhoogte van 60 meter wordt toegestaan en dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ongeveer 870 m2.
2.1.1. De deelraad heeft in de Nota van Beantwoording zienswijzen verwezen naar het overleg over een voornemen tot de realisatie van studentenhuisvesting dat heeft plaatsgevonden met Holland XIV naar aanleiding waarvan het Hoofd Projectbureau Stedelijke vernieuwing bij brief van 16 maart 2009 randvoorwaarden en uitgangspunten heeft geformuleerd. Daarbij is onder meer gewezen op milieueisen, met name onderzoek naar geluidhinder en luchtkwaliteit, bouwkundige eisen en de noodzaak van wijziging van de bestaande erfpachtovereenkomst. Volgens de deelraad heeft nader overleg tussen Holland XIV en het stadsdeel niet geleid tot de indiening van een bouwaanvraag en heeft Holland XIV geen duidelijkheid verstrekt over de bij brief van 16 maart 2009 aangegeven randvoorwaarden. Uit de stukken blijkt dat met name het uitgangspunt van een maximale bouwhoogte van 40 m in verband met het vereiste bouwvolume bezwaarlijk was voor Holland XIV. Gelet hierop is de deelraad ervan uitgegaan dat de planvorming niet zodanig concreet was dat het opnemen van een woonbestemming op het perceel Rijswijkstraat 175 aangewezen was.
2.1.2. De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak op het in de Delflandpleinbuurt gelegen perceel Rijswijkstraat 175 niet grenst aan andere bouwvlakken en dat in omgeving van het perceel Rijswijkstraat 175 voor enkele percelen een maximale bouwhoogte van 40 m geldt, maar dat voor de meeste percelen een veel lagere maximale bouwhoogte geldt. In hetgeen Holland XIV aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad uit stedenbouwkundig oogpunt niet in redelijkheid de maximale bouwhoogte voor het perceel Rijswijkstraat 175 heeft kunnen vaststellen op 40 m.
Nu zoals ook blijkt uit het beroep van Holland XIV een bouwhoogte van ongeveer 60 m voor de financiële haalbaarheid van het voornemen tot realisatie van studentenhuisvesting noodzakelijk is, heeft de deelraad in redelijkheid geen woonbestemming hoeven toekennen. Gelet op het vorenstaande heeft de deelraad voorts in redelijkheid ervan kunnen afzien voor het perceel Rijswijkstraat 175 een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht vast te stellen.
2.1.3. In hetgeen Holland XIV heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.2. Volgens [appellant sub 2] is de noodzaak voor het bestemmingsplan alleen gelegen in de belangen van de betrokken woningbouwcorporaties. In dit verband stelt [appellant sub 2] voorts dat woningbouwcorporaties, met name woningbouwcorporatie De Alliantie vanwege de raamwerkovereenkomst die zij voor het gebied met de gemeente Amsterdam heeft gesloten, in feite degenen zijn die bestemmen.
2.2.1. De deelraad betoogt dat voor de vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden contracten met ontwikkelende partijen zijn gesloten maar dat dit niet weg neemt dat de woningbouwcorporaties gebonden zijn aan het bestemmingsplan en aan de op basis daarvan vast te stellen uitwerkingsplannen. Verder betoogt de deelraad dat vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden al jaren een speerpunt van het gemeentelijk beleid is.
2.2.2. Volgens de plantoelichting maakt het plangebied deel uit van de vernieuwingsoperatie in de Westelijke Tuinsteden. In dit gebied vindt op grote schaal stedelijke vernieuwing plaats om zo tot een verbeterd aanbod van werklocaties en voorzieningen te komen. In het kader van de vernieuwing in de Westelijke Tuinsteden zal de Staalmanpleinbuurt ingrijpend veranderen. Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is om te voorzien in een actueel toetsingskader voor de lopende vernieuwing. Momenteel geldt voor het grootste deel de herziening van het Algemeen uitbreidingsplan uit 1950. Een deel van de beoogde vernieuwing past niet binnen dit bestemmingsplan.
2.2.3. De omstandigheid dat op gemeentelijk niveau met ontwikkelende partijen overeenkomsten zijn gesloten om de door de deelraad beoogde stadsvernieuwing tot stand te brengen, brengt niet met zich dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan materieel uit handen is gegeven.
Voor zover het betoog van [appellant sub 2] aldus moet worden opgevat dat de raad in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld, overweegt de Afdeling dat het eigen belang van de ontwikkelende partijen niet af doet aan het belang dat de deelraad beoogt na te streven. In hetgeen [appellant sub 2] aanvoert ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de deelraad wat betreft de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan met vooringenomenheid heeft gehandeld.
2.3. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het bestemmingsplan een onnodige en onomkeerbare aantasting is van het stedenbouwkundig concept van de stedenbouwkundig ontwerper Cornelis van Eesteren dat ten grondslag ligt aan het Algemeen Uitbreidingsplan op basis waarvan in de jaren vijftig van de vorige eeuw de bebouwing in de Staalmanpleinbuurt is opgezet. Kenmerkend voor de bebouwing in het gebied zijn het scheiden van wonen, werken, verkeer en recreatie, het doorbreken van rechte lijnen door de bebouwing in een hoek van 100° op de rooilijnen te plaatsen, het laten werken van de bezonning uit het zuiden door laagbouw te plaatsen voor daarachter gelegen hogere etagewoningen en de open verkaveling door strokenbouw en hovenbouw. Volgens [appellant sub 2] had de deelraad kunnen volstaan met het conserveren en renoveren van de bestaande bebouwing.
2.3.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat ondanks het belang van het gedachtegoed van Van Eesteren de Staalmanpleinbuurt om cultuurhistorische en/of stedenbouwkundige redenen geen bijzondere bescherming behoeft. Zowel uit een oogpunt van volkshuisvesting als uit bouwkundig oogpunt is er aanleiding over te gaan tot vernieuwing van de Staalmanpleinbuurt, waarbij wordt aangesloten bij de stedelijke vernieuwing elders in de Westelijke Tuinsteden, aldus de deelraad. Voorts betoogt de deelraad dat het bestemmingsplan niet bepalend is voor de uiteindelijke stedenbouwkundige vormgeving omdat in het kader van de uitwerkingsplicht de uiteindelijke stedenbouwkundige vormgeving wordt bepaald.
2.3.2. Aan het plandeel in de omgeving van de woning van [appellant sub 2] is de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1 (WG-U-1)" toegekend.
2.3.3. In artikel 24, lid 24.1, van de Planregels is aangegeven welke bestemmingen mogelijk zijn binnen de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1 (WG-U-1)"
In lid 24.2 zijn de uitwerkingsregels en in 24.3 zijn de bouwregels opgenomen.
2.3.4. In de uitwerkingsregels in artikel 24, lid 24.2, van de planregels zijn geen voorwaarden opgenomen wat betreft de situering van de toekomstige bebouwing. Hoewel zoals de deelraad terecht stelt de stedenbouwkundige vormgeving in het kader van de uitwerkingsplicht wordt bepaald, houdt de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1 (WG-U-1)" de mogelijkheid in dat de bestaande stedenbouwkundige structuur ingrijpend wordt gewijzigd.
Hoewel zoals [appellant sub 2] stelt in het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer bebouwing onder architectuur van Cornelis van Eesteren is aangewezen als beschermd stadsgezicht en een museum is gewijd aan zijn werk, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande stedenbouwkundige structuur in de Staalmanpleinbuurt een zodanige cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde heeft dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van een goede ruimtelijke ordening zich niet verzet tegen ingrijpende wijziging van die structuur.
In de plantoelichting is ingegaan op het belang van optimalisering van het grondgebruik, het streven naar een eigentijdse en duurzame woningvoorraad en het verbeteren van het aanbod van werklocaties en voorzieningen. In hetgeen [appellant sub 2] aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat uit een oogpunt van volkshuisvesting en uit bouwkundig oogpunt er aanleiding is over te gaan tot vernieuwing van de Staalmanpleinbuurt en dat een beperkte wijziging van het planologisch regime daartoe niet geschikt is.
2.4. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat er voor het dagelijks bestuur van het stadsdeel weinig ruimte is bij het opstellen van een uitwerkingsplan, omdat woningbouwcorporatie De Alliantie op 11 november 2009 een plan heeft vastgesteld met betrekking tot het gebied.
2.4.1. De in artikel 24 van de planregels neergelegde uitwerkingsplicht voor de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1 (WG-U-1)" geeft de ruimte aan waar het door het dagelijks bestuur op te stellen uitwerkingsplan aan zal moeten voldoen. De omstandigheid dat woningbouwcorporatie De Alliantie een plan voor het gebied heeft opgesteld, brengt niet met zich dat het dagelijks bestuur daaraan gebonden is.
2.5. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2012