201104547/1/R2.
Datum uitspraak: 29 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Geldermalsen,
2. [appellant sub 2], wonend te Tricht, gemeente Geldermalsen,
3. de vereniging Vereniging Stationsomgeving Geldermalsen, de vereniging Vereniging tot Behoud van het Lingelandschap, beide gevestigd te Geldermalsen, [appellant sub 3A], [appellant sub 3B], [appellant sub 3C] en [appellant sub 3D], allen wonend te Geldermalsen, en [appellant sub 3E], wonend te Tricht, gemeente Geldermalsen (hierna: de VSG en anderen),
appellanten,
de raad van de gemeente Geldermalsen,
verweerder.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsgebied Oost" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2011, en de VSG en anderen bij brief, bij de
Raad van State ingekomen op 20 april 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], de VSG en anderen, de raad en
Dura Vermeer Bouw Houten B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, de VSG en anderen, vertegenwoordigd door
mr. J. Geelhoed, advocaat te Delft, en de raad, vertegenwoordigd door
A. Preesman, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door
mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Tevens is
Dura Vermeer, vertegenwoordigd door ing. H.J.M. Gosman en
mr. D.A. Cleton, ter zitting verschenen.
2.1. Met het plan wordt beoogd de aanleg van een nieuw stationsplein en de bouw van een zorgcomplex en een honderdtal woningen mogelijk te maken.
2.2. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 1], het beroep van [appellant sub 2], en het beroep van de VSG en anderen voor zover ingediend door [appellant sub 3E], de VSG en de Vereniging tot Behoud van het Lingelandschap (hierna: de VBL) niet-ontvankelijk zijn, omdat zij geen belanghebbenden zijn. De raad stelt dat de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3E] op te grote afstand van het plangebied liggen. Voorts is in de statuten van de VSG en de VBL niet expliciet het belang van de bescherming van waterhuishoudkundige belangen opgenomen, zodat genoemde verenigingen eveneens geen belanghebbenden zijn, aldus de raad.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3.1. Uit de verbeelding volgt dat het perceel van [appellant sub 1] op ongeveer 300 meter afstand van het plangebied ligt. Gelet op deze afstand in samenhang bezien met de ruimtelijke uitstraling die het plan heeft, heeft [appellant sub 1] een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Derhalve is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zijn beroep is derhalve ontvankelijk.
2.3.2. [appellant sub 2] heeft zich in zijn beroepschrift onder meer gericht tegen de in het plan voorziene geluidswal ter hoogte van het monumentale stationsgebouw. De geluidswal wordt planologisch mogelijk gemaakt in artikel 6.2.3, onder b, sub 1, van de planregels. De Afdeling overweegt dat het perceel van [appellant sub 2] zich op een afstand van ongeveer 500 meter van het station bevindt. Mede gelet op de aard en omvang van de ter plaatse voorziene ontwikkeling is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om voor dit planonderdeel een rechtstreeks bij het betrokken besluit betrokken belang aan te kunnen nemen. Voorts heeft [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door de vaststelling van voornoemd planonderdeel zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. De conclusie is dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de vaststelling van voornoemd planonderdeel en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 2] is derhalve in zoverre niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2] voor het overige, overweegt de Afdeling dat het perceel van [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 50 meter van de plangrens ligt en hij blijkens het verweerschrift ook zicht heeft op de in het plan voorziene bebouwing. Gelet hierop heeft [appellant sub 2] in zoverre een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit, zodat hij kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. Het beroep van [appellant sub 2] is derhalve voor het overige ontvankelijk.
2.3.3. Ten aanzien van het beroep van de VSG en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 3E], overweegt de Afdeling dat de percelen van [appellant sub 3E] zich op ongeveer 50 meter van de plangrens bevinden en dat hij zicht heeft op de plandelen waar de in het plan voorziene ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Gelet hierop heeft [appellant sub 3E] in zoverre een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit, zodat hij kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. Het beroep van de VSG en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 3E], is derhalve ontvankelijk.
2.3.4. Ten aanzien van de belanghebbendheid van de VSG overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 2 van de statuten van de VSG is het doel van de vereniging:
a. het ten behoeve van de leden en zij die wonen in de stationsomgeving te Geldermalsen te bevorderen, behouden en verbeteren van de leefbaarheid, het leefmilieu, de sociale veiligheid, de bereikbaarheid van die stationsomgeving, met behoud van culturele, historische en landschappelijke waarden. Met "stationsomgeving te Geldermalsen" wordt bedoeld het gebied begrensd
-aan de noordzijde door de Lingedijk te Tricht;
-aan de westzijde door de Voorvliet;
-aan de zuidzijde door de Tunnelweg en de van Dam van Isseltweg; en
-aan de oostzijde door de Koppelsedijk.
b. het behartigen van de collectieve belangen van de leden en de bewoners van de stationsomgeving te Geldermalsen richting derden, waaronder, doch niet uitsluitend de (bestuursorganen van de) gemeente Geldermalsen, een en ander ter beoordeling van het bestuur van de vereniging.
c. het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
De Afdeling overweegt dat de statutaire doelstelling van de VSG beperkt is tot de stationsomgeving van Geldermalsen zodat de VSG krachtens haar statutaire doelstelling een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Het enkele feit dat het belang van de bescherming van waterhuishoudkundige belangen niet is opgenomen in de statuten is naar het oordeel van de Afdeling geen reden om de VSG niet als belanghebbende aan te merken. Ook blijkens haar feitelijke werkzaamheden, zoals het opstellen van een alternatief plan voor het stationsgebied, heeft de VSG een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang dat zij in het bijzonder behartigt. Het beroep van de VSG en anderen, voor zover ingediend door de VSG, is derhalve ontvankelijk.
2.3.5. Ten aanzien van de belanghebbendheid van de VBL overweegt de Afdeling als volgt.
In artikel 2 van de statuten van de VBL is het doel van de vereniging als volgt omschreven.
1. De vereniging heeft ten doel om de rivier de Linge en haar zijlopen, alsmede het omliggende gebied, zodanig te beschermen en te doen beschermen, te beheren en te doen beheren, te ontwikkelen en te doen ontwikkelen, te gebruiken en te doen gebruiken, dat de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke, natuurlijke en milieuwaarden in stand blijven en waar mogelijk worden verhoogd. In dit doel wordt onder het omliggende gebied het samenhangende deel van het rivierengebied verstaan waarin de Linge haar loop heeft. Dit gebied is aan de noordzijde begrensd door de Lek en de Nederrijn, aan de oostzijde door het Pannerdens Kanaal, aan de zuidzijde door de Waal en aan de westzijde door het Merwedekanaal, waarbij de grens steeds in het midden van deze waterlopen ligt.
De Afdeling overweegt dat het belang dat de VBL blijkens haar statuten beoogt te behartigen bij de in het plan voorziene ontwikkelingen is betrokken. Ook blijkens haar feitelijke werkzaamheden, zoals het opstellen van een alternatief plan voor het stationsgebied, heeft de VBL een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang dat zij in het bijzonder behartigt. Derhalve dient de VBL naar het oordeel van de Afdeling als belanghebbende te worden aangemerkt. Het beroep van de VSG en anderen, voor zover ingediend door de VBL, is derhalve ontvankelijk.
2.4. [appellant sub 2] voert aan dat de Klankbordgroep, waarin bewoners de mogelijkheid tot inspraak werd geboden, niet goed heeft gefunctioneerd, nu voor een ander woningbouwmodel werd gekozen dan het model waar de voorkeur van de Klankbordgroep naar uitging.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.5. Voorts voeren [appellant sub 1] en de VSG en anderen aan dat het vroegtijdig tekenen van een intentieovereenkomst met Dura Vermeer tot gevolg had dat het indienen van een zienswijze feitelijk zinloos was, nu de raad al was gebonden aan de overeenkomst voordat de voorbereidingsprocedure van het plan was afgerond.
2.5.1. Ten aanzien van het ontbreken van een reële inspraakmogelijkheid overweegt de Afdeling dat vaststaat dat de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Geldermalsen en de projectontwikkelaar Dura Vermeer op 2 maart 2010 is getekend en dat zienswijzen tegen het ontwerpplan vanaf 5 maart 2010 konden worden ingediend. Blijkens artikel 4, zesde lid, van de samenwerkingsovereenkomst is hierin een voorbehoud opgenomen met betrekking tot eventuele publiekrechtelijke belemmeringen, waaronder mede de gevolgen van ingediende zienswijzen en ingestelde beroepen worden verstaan.
Dat vrijwel alle ingediende zienswijzen niet tot aanpassing van het plan hebben geleid, houdt naar het oordeel van de Afdeling niet in dat de uitkomst van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van het plan op voorhand vaststond en dat de ingediende zienswijzen niet hebben meegewogen in de besluitvorming omtrent het plan. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad in de Nota van zienswijzen de ingediende zienswijzen met ruimtelijke en stedenbouwkundige argumenten heeft weerlegd en dat enkele zienswijzen tot wijzigingen in het ontwerpplan hebben geleid.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het indienen van zienswijzen tegen het plan vanwege de gesloten samenwerkingsovereenkomst zinledig was geworden.
Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
2.6. [appellant sub 1] betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2010 (nr.
201001808/1/R3) dat sprake is van onbehoorlijk bestuur omdat de raad niet binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging het plan heeft vastgesteld en omdat de nota van beantwoording van zienswijzen bijna een jaar na het indienen van een zienswijze aan hem is toegezonden.
2.6.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro, voor zover hier van belang, beslist de raad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent de vaststelling van het plan.
[appellant sub 1] heeft terecht naar voren gebracht dat deze beslistermijn is overschreden nu het plan bijna een jaar na afloop van de termijn van terinzagelegging is vastgesteld. Evenwel kan noch uit artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro noch uit enige andere wettelijke bepaling worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de beslistermijn niet meer bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen.
De beroepsgrond inzake het toezenden van de nota van zienswijzen heeft betrekking op een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten.
2.7. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat ten onrechte geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de provincie en het waterschap hun goedkeuring aan het plan hebben gegeven.
Verder wijst hij erop dat in de plantoelichting ten onrechte niet is verwezen naar brieven en andere documenten van het waterschap en dat ten onrechte geen verslagen van het ambtelijk overleg met het waterschap zijn bijgevoegd.
2.7.1. De raad wijst erop dat de goedkeuring van de provincie en het waterschap niet noodzakelijk zijn. Verder stelt de raad dat in het plan en de bijbehorende toelichting rekening is gehouden met de door het waterschap gemaakte opmerkingen.
2.7.2. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg zijn neergelegd.
Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
2.7.3. De Afdeling overweegt met de raad dat goedkeuring van het plan door de provincie en het waterschap geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Een dergelijke goedkeuring is derhalve niet vereist.
Artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en en onder c, in samenhang bezien met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, in een geval als het onderhavige, uitsluitend tot het neerleggen van de resultaten van het overleg met het waterschap in de plantoelichting. Anders dan [appellant sub 2] stelt bestaat er geen wettelijke verplichting het verslag van het overleg in de zin van artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bij het bestemmingsplan te voegen.
Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat het waterschap Rivierenland bezwaar heeft tegen het bouwen in de uiterwaarden van de Linge, overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting wordt ingegaan op het beleid van het waterschap. Verder blijkt uit bijlage 2 bij de plantoelichting dat het waterschap kan instemmen met het plan als de opmerkingen van het waterschap in acht worden genomen bij de definitieve vaststelling van het plan. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de stelling van de raad dat bij de vaststelling van het plan aan deze opmerkingen tegemoet is gekomen, onjuist is.
2.8. [appellant sub 2] en de VSG en anderen stellen dat het plan in strijd is met het derde Waterhuishoudingsplan van de provincie Gelderland (hierna: het WH3) en dat het plan in strijd is met het Streekplan Gelderland 2005 en met het Waterplan Gelderland 2010-2015 (hierna: het Waterplan). Verder betogen zij dat alleen voor de aspecten die expliciet zijn gewijzigd in het Waterplan ten opzichte van het WH3, niet langer aan het in het WH3 opgenomen beleid kan worden vastgehouden. Voor het overige is volgens hen het WH3 vigerend beleid.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met het provinciale beleid en dat het plan daarmee in overeenstemming is.
2.8.2. De Afdeling overweegt dat het WH3 op 22 december 2009 is vervangen door het Waterplan. Het voorliggende plan is vastgesteld op 25 januari 2011. Ten tijde van het vaststellen van het plan was het WH3 derhalve geen geldend beleid meer en behoefde de raad daaraan niet meer te toetsen. Het Waterplan komt inhoudelijk grotendeels overeen met het WH3. Een belangrijke uitzondering is de eis dat een zwaarwegend maatschappelijk belang bouw op deze locatie noodzakelijk moest maken. Die eis is niet teruggekeerd in het Waterplan. [appellant sub 2] en de VSG hebben hun stelling dat het beleid zo opgevat moet worden dat de inhoud van het WH3 vigerend beleid is gebleven als het niet expliciet door het Waterplan is gewijzigd, niet aannemelijk gemaakt.
Voorts overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is ingegaan op het Streekplan Gelderland 2005 en op het Waterplan. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling niet aannemelijk dat het streekplan en het Waterplan onvoldoende in de belangenafweging zijn betrokken. In hetgeen [appellant sub 2] en de VSG en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid. Nu deze beroepsgrond niet slaagt, wordt aan het in artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet opgenomen relativiteitsvereiste niet meer toegekomen.
2.9. [appellant sub 2] voert aan dat het plan in strijd is met de gemeentelijke Nota "Wikken en Wegen" en met de Structuurvisie Geldermalsen 2000-2015 (hierna: de Structuurvisie), omdat het plangebied daarin niet is aangewezen als zoekgebied verstedelijking.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
2.9.2. Ten aanzien van het beroep op de gemeentelijke Structuurvisie overweegt de Afdeling het volgende. De Structuurvisie 2000-2015 is in 2004 aangevuld door middel van de Nota "Wikken en Wegen". De structuurvisie en de Nota "Wikken en wegen" vormen samen de ruimtelijke visie voor de gemeente Geldermalsen. In februari 2010 zijn beide documenten geïntegreerd in de notitie "Lekker leven langs de Linge".
Deze notitie wijst op pagina 18 op de mogelijke ontwikkeling van ongeveer 100 woningen in een blauwgroene setting (met eventuele waterberging) aan de oostzijde van het station. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met het gemeentelijke beleid.
Overige beroepsgronden [appellant sub 1] en VSG en anderen
2.10. De VSG en anderen betogen dat de behoefte aan de bouw van de 100 nieuwe woningen niet afdoende is onderzocht. Zij wijzen erop dat niet is onderzocht of na het uitbreken van de financiële crisis nog behoefte bestaat aan het aantal en de soort voorziene woningen in het stationsgebied. Gezien het vorenstaande twijfelen de VSG en anderen ook aan de uitvoerbaarheid van het plan.
2.10.1. De raad is van mening dat er geen reden is om te twijfelen aan de verkoopbaarheid van de woningen. De raad voert aan dat het hier een in twee opzichten aantrekkelijke locatie betreft en dat hij geen financieel risico loopt. Het stationsgebied is zowel over het spoor als over de weg goed bereikbaar en ligt in een landschappelijk aantrekkelijk gebied, aldus de raad.
2.10.2. Volgens pagina 20 van de plantoelichting past de geplande woningbouwopgave en de onderverdeling naar prijsklasse en woningtype binnen de kaders van de Woonvisie Geldermalsen 2006-2015. De VSG en anderen hebben dit niet bestreden.
Voor de gemengde bestemming in het plangebied heeft een marktpartij concrete interesse getoond. Ter zitting is namens Dura Vermeer toegelicht dat binnen het plangebied een grote variëteit aan woningen zal worden gerealiseerd. Deze woningen kunnen worden aangepast aan de ter plaatse aanwezige behoefte. In het plangebied zullen woningen voor starters, ouderen en zorgbehoevenden worden gerealiseerd.
Verder heeft de raad zich onweersproken op het standpunt gesteld dat het hier een in twee opzichten aantrekkelijke locatie betreft. Voorts heeft de raad erop gewezen dat met Dura Vermeer een overeenkomst is gesloten teneinde kostenverhaal voor de gemeente zeker te stellen.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de verkoop van de in het plan voorziene woningen niet behoeft te worden gevreesd en dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan in zoverre evenmin in gevaar zal komen.
2.11. De VSG en anderen stellen dat de raad niet heeft ingestemd met de gesloten samenwerkingsovereenkomst met Dura Vermeer.
2.11.1. Dat volgens de VSG en anderen de raad niet heeft ingestemd met de gesloten samenwerkingsovereenkomst met Dura Vermeer, daargelaten de juistheid van deze stelling, geeft geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit, nu aan de wijze van totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst in het kader van een bestemmingsplanprocedure geen betekenis toekomt. Derhalve faalt deze beroepsgrond.
2.12. De VSG en anderen betogen dat het plan niet is opgesteld ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, maar om een schadeclaim van Dura Vermeer wegens het niet nakomen van de intentieovereenkomst te voorkomen. De raad mag geen bestemmingsplan vaststellen om zuiver financiële redenen, aldus de VSG en anderen. Zij betogen dat uit de verwijzing naar het coalitieakkoord in het in de raadsvergadering van 28 september 2011 aangenomen amendement volgt dat de raad de eerste versie van het plan in ruimtelijk opzicht niet aanvaardbaar achtte.
2.12.1. Met het voormelde amendement werd onder verwijzing naar het coalitieakkoord 2010-2014 besloten de eerste versie van het onderhavige plan niet vast te stellen. De Afdeling overweegt dat de verwijzing naar het coalitiestandpunt in het amendement geen standpunt bevat over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van bebouwing in de uiterwaarden bij het station. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de VSG en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst met Dura Vermeer van doorslaggevend gewicht is geweest bij de vaststelling van het plan. De raad heeft er in dit kader op gewezen dat geen alternatieven bestaan waarbij aan het uitgangspunt voor het stationsgebied en de financiële eisen aan de uitvoerbaarheid van het plan werd voldaan. De VSG en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze stelling onjuist is. Derhalve faalt dit betoog van de VSG en anderen.
2.12.2. De VSG en anderen hebben hun beroepsgronden inzake de externe veiligheid, het spoorweglawaai, de archeologische waarden en de Wet bodembescherming niet onderbouwd. Reeds hierom kunnen deze beroepsgronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Overige bezwaren [appellant sub 2]
2.13. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte geen watertoets bevat. Tevens is de berekening van de waterbergingscapaciteit onjuist, aldus [appellant sub 2].
Hij stelt verder dat bij de ten behoeve van het plan uitgevoerde geluidsberekeningen ten onrechte geen rekening is gehouden met de uitbreiding van de spoorlijnen en dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan de geluid- en trillingshinder die deze uitbreiding met zich zal brengen.
Ook wijst [appellant sub 2] erop dat de geurcontour van de nabijgelegen rioolwaterzuiveringsinstallatie (hierna: de rwzi) naar zijn mening onjuist is en ten onrechte niet in de verbeelding is opgenomen. Voorts vreest hij dat de voormalig vuilnisstortplaats die onderdeel is van het plan een gezondheidsrisico oplevert, nu volgens hem de aanleg van een leeflaag niet voorkomt dat bewoners nadelige gevolgen kunnen ondervinden van de vuilnisbelt. Tot slot voert hij aan dat de raad in het plan ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan planschade.
2.13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen in alle opzichten passend zijn in de omgeving, dat geen reden bestond voor onderzoek naar geluid- en trillingshinder en dat zich geen gezondheidsrisico's voor omwonenden zullen voordoen.
2.13.2. In paragraaf 4.8 van de plantoelichting wordt ingegaan op de watertoets. Derhalve mist het betoog van [appellant sub 2] dat de plantoelichting ten onrechte geen paragraaf over de watertoets bevat, feitelijke grondslag.
2.13.3. Ten aanzien van de berekening van de waterbergingscapaciteit overweegt de Afdeling het volgende. Het waterschap heeft zich in zijn brief van 30 november 2009 positief uitgesproken over het plan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijze waarop in de waterbergingscapaciteit wordt voorzien niet in strijd is met het advies van het waterschap. Ook anderszins is niet gebleken dat het standpunt van de raad onjuist is.
2.13.4. De Afdeling stelt vast dat het plan niet voorziet in een uitbreiding van de spoorcapaciteit bij station Geldermalsen. Ter zitting is toegelicht dat de Nederlandse Spoorwegen op dit tracé een proef doen met het verhogen van de frequentie van het treinverkeer. Nu een uitbreiding van de spoorcapaciteit vooralsnog niet noodzakelijk wordt geacht en op dit punt nog geen concrete besluitvorming heeft plaatsgevonden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onderzoek hoefde te worden verricht naar de door een eventuele uitbreiding veroorzaakte geluid- en trillingshinder.
Voorts vereist de Wet ruimtelijke ordening, noch enig ander wettelijk voorschrift, in dit geval dat geurcontouren op de verbeelding worden aangegeven. Het standpunt van [appellant sub 2] dat de geurcontour van de rwzi onjuist is vastgesteld, is niet nader onderbouwd. Deze beroepsgrond faalt.
2.13.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de in het plan opgenomen voormalige vuilnisbelt gezondheidsrisico's met zich brengt voor omwonenden, overweegt de Afdeling het volgende. [appellant sub 2] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat door middel van de aanleg van een leeflaag de risico's voor de volksgezondheid niet afdoende zouden kunnen worden beperkt. Derhalve faalt dit betoog van [appellant sub 2].
2.13.6. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.14. In hetgeen [appellant sub 2], voor zover zijn beroep ontvankelijk is, [appellant sub 1] en de VSG hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen van [appellant sub 1] en de VSG en anderen zijn geheel en het beroep van [appellant sub 2] is voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk, voor zover het beroep is gericht tegen artikel 6.2.3, onder b, sub 1, van de planregels, voor zover dat betrekking heeft op de gronden ter hoogte van het stationsgebouw;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de VSG en anderen geheel en het beroep van [appellant sub 2] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012