ECLI:NL:RVS:2012:BV8033

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103815/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant inzake bestemmingsplan Buitengebied 1998, Pierestraat 16

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 maart 2012 uitspraak gedaan in het beroep van De Posthoorn B.V. tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college had op 25 januari 2011 een aanwijzing gegeven aan de gemeenteraad van Rucphen met betrekking tot het bestemmingsplan 'Buitengebied 1998, Pierestraat 16'. De Posthoorn B.V. had beroep ingesteld tegen deze aanwijzing, omdat zij een tweede bedrijfswoning op haar camping wilde realiseren. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college zich ten onrechte had gebaseerd op de provinciale 'Verordening ruimte Noord-Brabant 2011', die ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet was goedgekeurd. De Posthoorn betoogde dat het college in strijd had gehandeld met het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte en verklaarde het beroep gegrond. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan De Posthoorn B.V. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten van het college van gedeputeerde staten en de noodzaak om rekening te houden met de belangen van betrokken partijen.

Uitspraak

201103815/1/R3.
Datum uitspraak: 7 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Posthoorn B.V., gevestigd te Rucphen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2011, kenmerk C2009433/2390636, heeft het college aan de raad van de gemeente Rucphen een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 16 december 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1998, Pierestraat 16".
Tegen dit besluit heeft De Posthoorn bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 april 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2012, waar De Posthoorn, vertegenwoordigd door J.J.A.W. Suijkerbuijk en H.M.J. Spijkers, bijgestaan door mr. S. Essakkili, werkzaam bij de naamloze vennootschap DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door A.A.M. Dirks, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3.8, zesde lid, van de Wro, gelezen in samenhang met het vierde lid, voor zover hier van belang, kan het college van gedeputeerde staten, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, met betrekking tot een onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan waarover het een zienswijze over het ontwerp heeft ingediend en deze niet volledig is overgenomen, aan de gemeenteraad een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten vermeldt in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan haar toekomende bevoegdheden te beschermen.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, kan, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, het college van gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.
2.2. Het plan voorziet naast een uitbreiding van camping De Posthoorn in een tweede bedrijfswoning op het perceel van de camping.
2.2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college aan de raad een zogenoemde reactieve aanwijzing gegeven met betrekking tot de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" en de hierop betrekking hebbende artikelen 4.1, lid 4.1.1, onder b, onderscheidenlijk 4.2, lid 4.2.2, van de planregels.
2.3. De Posthoorn betoogt dat het college zich voor de reactieve aanwijzing ten onrechte heeft gebaseerd op de provinciale "Verordening ruimte Noord-Brabant 2011" (hierna: Verordening), nu deze ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet was vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant.
Voorts betoogt De Posthoorn dat het college heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Gedurende de planprocedure is tussen haar, de raad en het college veelvuldig overleg gevoerd over de noodzaak van een tweede bedrijfswoning op haar perceel. Bovendien was een tweede bedrijfswoning volgens De Posthoorn op basis van het voorheen geldende provinciale beleid niet uitgesloten, waardoor De Posthoorn er bij de start van de planprocedure vanuit ging dat met het plan een tweede bedrijfswoning op het perceel kon worden gerealiseerd. Het college heeft dit miskend.
Verder betoogt De Posthoorn dat het college heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Een tweede bedrijfswoning is noodzakelijk voor het voortbestaan van de camping, omdat inzake de zorgplicht voor en veiligheid van de camping, de aanwezigheid van een beheerder 24 uur per dag moet worden gegarandeerd. Voorts kan De Posthoorn de noodzakelijke investeringen voor de uitbreiding van de camping niet bekostigen als een tweede bedrijfswoning op het perceel is uitgesloten. Het college heeft geen blijk gegeven van een afweging tussen enerzijds het provinciale belang en anderzijds het belang van De Posthoorn bij een tweede bedrijfswoning, aldus De Posthoorn.
Tot slot betoogt De Posthoorn dat het college in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. In het door de gemeenteraad van Bergeijk op 28 september 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Camping de Paal 2009" werd voorzien in een derde bedrijfswoning, maar toen heeft het college geen reactieve aanwijzing gegeven.
2.4. Het college heeft aan de reactieve aanwijzing ten grondslag gelegd dat de desbetreffende aanduiding en planregels het mogelijk maken om een tweede bedrijfswoning op het perceel te realiseren. Het college acht deze bedrijfswoning in strijd met het ten tijde van het bestreden besluit geldende provinciale beleid en de daarna in werking getreden Verordening. Ingevolge artikel 11 van de Verordening is de bouw van een tweede bedrijfswoning in dit geval uitgesloten. Door desalniettemin een tweede bedrijfswoning toe te staan, wordt het provinciale belang geschaad.
2.5. Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, regels ter voorkoming van:
a. nieuwbouw van één of meer woningen;
b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen.
Ingevolge artikel 11.1, tweede lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, kan een bestemmingsplan in afwijking van het eerste lid voorzien in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning ten behoeve van een op grond van deze Verordening toegelaten bedrijf binnen het bij dat bedrijf behorende bouwblok of bestemmingsvlak.
2.5.1. Het perceel ligt zowel in de groenblauwe mantel als in agrarisch gebied. Nu op het perceel reeds een bedrijfswoning aanwezig is en met het plan een tweede bedrijfswoning is voorzien, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre in strijd is met de Verordening.
2.5.2. Weliswaar was artikel 11 van de Verordening ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet vastgesteld, maar uit hetgeen is overwogen in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010, in zaak nr.
200910210/1/R1, volgt dat het college onder meer gebruik kan maken van de bevoegdheid tot het geven van een reactieve aanwijzing in gevallen waarin het stellen van algemene regels wordt overwogen of voorbereid. Het college kon dan ook onder verwijzing naar de Verordening gebruik maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een reactieve aanwijzing. Overigens is fase 2 van de Verordening, waarvan artikel 11 deel uitmaakt, vastgesteld op 17 december 2010 en op 1 maart 2011 in werking getreden.
2.5.3. De Afdeling vat het beroep van De Posthoorn op het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel aldus op dat zij betoogt dat het college geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om ingevolge artikel 3.8, zesde lid, van de Wro een reactieve aanwijzing te geven.
2.5.4. Over het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling het volgende. In het voorontwerp van het plan was een tweede bedrijfswoning opgenomen. In de brief van de Adviescommissie Recreatie en Toerisme van 14 februari 2008 heeft deze commissie aangegeven dat het in verband met de oppervlakte van camping De Posthoorn en het beoogde kwaliteitsniveau gewenst is een tweede bedrijfswoning op te richten. Uit de vooroverlegreactie van de directie Ruimtelijke Ordening en Handhaving van de provincie Noord-Brabant van 21 oktober 2008 volgt dat het plan op basis van de overgelegde gegevens past binnen het provinciale ruimtelijke beleid en de daarmee samenhangende provinciale belangen. Daargelaten dat deze vooroverlegreactie en het advies van de commissie niet van het college afkomstig zijn, volgt uit deze stukken geen in rechte te honoreren toezegging. Voorts heeft er weliswaar veelvuldig overleg tussen De Posthoorn, de raad en het college plaatsgevonden, maar De Posthoorn heeft niet aannemelijk gemaakt dat hierbij een dergelijke in rechte te honoreren toezegging is gedaan.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.5.5. Het college heeft het betoog van De Posthoorn dat een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is en dat zij de investeringen voor de uitbreiding van de camping niet kan bekostigen indien een tweede bedrijfswoning niet wordt toegestaan, in het bestreden besluit niet gemotiveerd weerlegd. Weliswaar heeft het college in het bestreden besluit gesteld dat een tweede bedrijfswoning in strijd is met de destijds in voorbereiding zijnde Verordening, maar het heeft niet inzichtelijk gemaakt met welk destijds geldende bestendige provinciale beleid een tweede bedrijfswoning in strijd is indien deze noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Bovendien is niet gebleken dat op basis van dit beleid een afweging heeft plaatsgevonden tussen enerzijds het provinciale belang dat met dit beleid is gemoeid en anderzijds het belang van De Posthoorn bij de bouw van een tweede bedrijfswoning.
Voorts heeft het college het betoog van De Posthoorn dat in het door de gemeenteraad van Bergeijk op 28 september 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Camping De Paal 2009" is voorzien in een derde bedrijfswoning, maar dat het college toen geen reactieve aanwijzing heeft gegeven, niet gemotiveerd weerlegd. Het college heeft van de gelegenheid om op de beroepsgronden te reageren, in het geheel geen gebruik gemaakt. Het college heeft geen verweerschrift ingediend en is evenmin ter zitting verschenen om zijn besluit toe te lichten.
2.6. In hetgeen De Posthoorn heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
2.7. Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat ziet op de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" binnen de bestemming "Recreatie (R)" voor camping De Posthoorn en op de hierop betrekking hebbende artikelen 4.1, lid 4.1.1, onder b, en 4.2, lid 4.2.2, van de planregels, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 25 januari 2011, kenmerk C2009433/2390636;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Posthoorn B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Posthoorn B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012
177-605.