201108277/1/R4.
Datum uitspraak: 7 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te Rijswijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Rijswijk,
de raad van de gemeente Rijswijk,
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Eikelenburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2011, en van [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2012, waar [appellante sub 1], in persoon, en [appellant sub 2], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.A. van Renssen, advocaat te Utrecht, F.J. de Jong en R. Lamberts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AM B.V., vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, en M. van Nuland, verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan vormt de juridisch planologische basis voor de ontwikkeling van woningbouw in de polder Eikelenburg ten zuidwesten van Rijswijk.
Het beroep van [appellante sub 1]
2.2. [appellante sub 1] betoogt dat ten onrechte geen woonbestemming aan haar [perceel] is toegekend. Zij voert daartoe aan dat ambtenaren van de gemeente de indruk hebben gewekt dat op dat perceel een woning mocht worden opgericht. Voorts brengt zij naar voren dat zij in het kader van de Wet waardering onroerende zaken belasting was verschuldigd die was gebaseerd op de verwachting dat in de toekomst op het perceel mocht worden gebouwd. Verder wijst zij erop dat een woning op het perceel kan worden ingepast in de omgeving, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan het volgens de raad te waarborgen nabij gelegen boerderijenlint.
2.2.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar het stedenbouwkundig plan "Eikelenburg" van 15 december 2009 (hierna: stedenbouwkundig plan) op het standpunt dat uitgangspunt is dat nieuwe bebouwing van het boerderijenlint wordt gescheiden door een groene en open zone vanwege de uit historisch oogpunt te eerbiedigen waardevolle karakteristiek van het boerderijenlint. Bebouwing in deze zone, waar het perceel van [appellante sub 1] zich bevindt, belemmert volgens de raad het zicht op het boerderijenlint, ten gevolge waarvan afbreuk wordt gedaan aan zijn karakteristiek.
2.2.2. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 3.2, van de planregels mogen ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
b. een schuilgelegenheid voor dieren tot een oppervlakte van maximaal 20 m² en met een bouwhoogte van maximaal 2 m.
Op het perceel mag derhalve geen woning worden opgericht.
2.2.3. In paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting is het boerderijenlint, bestaande uit oorspronkelijke en historisch belangrijke boerderijen, genoemd als onderdeel van de parkkwaliteit van het gebied, waarbij wordt verwezen naar het stedenbouwkundig plan. In het door de raad vastgestelde stedenbouwkundig plan zijn de uitgangspunten vertaald die zijn opgenomen in het door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk in mei 2006 vastgestelde "Programma van Eisen Woningbouwlocatie Eikelenburg" (hierna: Programma van Eisen). In het Programma van Eisen is de waarde van de boerderijen uit oogpunt van cultuurhistorie en belevingswaarde omschreven en staat dat de percelen met waardevolle boerderijen zoveel mogelijk moeten worden ontzien en ingepast in het plangebied door middel van een brede groenstrook of een park.
In het plan is tussen de boerderijen en de te realiseren woningen voorzien in een strook waaraan de bestemmingen "Groen" en "Agrarisch" zijn toegekend om de historische karakteristiek van het boerderijenlint te beschermen.
2.2.4. Het perceel van [appellante sub 1] grenst aan het perceel waarop één van de uit historisch oogpunt waardevolle boerderijen is gesitueerd. De Afdeling acht het uitgangspunt van de raad dat het boerderijenlint afgeschermd dient te worden van nieuw op te richten bebouwing door middel van een strook waaraan de bestemmingen "Groen" en "Agrarisch" zijn toegekend om de karakteristiek van het lint te waarborgen, niet onredelijk.
De raad heeft daarom in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van een woonbestemming aan het perceel.
2.2.5. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust bij de raad. Niet in geding is dat door de raad als zodanig geen toezeggingen zijn gedaan.
[appellante sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot de aan haar perceel toe te kennen bestemming door ambtenaren van de gemeente zodanige verwachtingen zijn gewekt, dat de raad daar in zijn afweging van de bij de vaststelling van het plan betrokken belangen belangrijke betekenis aan had moeten toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting door de raad naar voren is gebracht dat het tot 2009 niet exact duidelijk was aan welke gedeelten van het plangebied een woonbestemming zou worden toegekend.
De belasting die in verband met de waardevaststelling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken is verschuldigd is niet relevant bij het vaststellen van een bestemming in het kader van een bestemmingsplan in het belang van een goede ruimtelijke ordening, zodat daaraan niet het vertrouwen mocht worden ontleend dat een woonbestemming aan het perceel zou worden gegeven.
2.2.6. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de wijze waarop de raad de tegen het ontwerp ingediende zienswijzen heeft behandeld. Hij brengt verder naar voren dat de raad zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de bezwaren die bij omwonenden leven.
2.3.1. Overeenkomstig artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet ruimtelijke ordening is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen omtrent het ontwerp van het bestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren te brengen. Dat niet op ieder argument afzonderlijk uitgebreid is ingegaan of is volstaan met een slechts formeel inhoudelijke reactie, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van de raad in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet voldoende is gemotiveerd of in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 2] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre in strijd met artikel 3:46 of artikel 3:2 van de Awb heeft vastgesteld.
2.4. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de omvang van de strook langs het boerderijenlint waaraan de bestemmingen "Groen" en "Agrarisch" zijn toegekend, met name ter plaatse van het bosje dat zich thans ten noorden van zijn woning bevindt en dat ten behoeve van het plan zal worden gekapt. Volgens [appellant sub 2] is een grotere omvang van 60 tot 75 m breed nodig. Hij voert in dat verband aan dat hem is gebleken dat parkzones elders in Nederland een omvang hebben van minimaal 80 m breed. [appellant sub 2] brengt verder naar voren dat in het plan geen goede invulling is gegeven van het begrip parkzone.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de historische karakteristieke kwaliteiten van het boerderijenlint in het plan zijn gewaarborgd door de zone waarin het is opgenomen en dat een omschrijving van het begrip parkzone daarvoor niet nodig is.
2.4.2. In het kader van het bestemmingsplan wordt de omschrijving parkzone gebruikt voor het boerderijenlint tezamen met de strook waaraan de bestemmingen "Groen" en "Agrarisch" is toegekend en die tussen de boerderijen en de nieuwe woonbebouwing is voorzien. Niet aannemelijk is gemaakt dat de omvang van de strook tussen het boerderijenlint en de voorziene woningen niet toereikend is om de uit historisch oogpunt waardevolle karakteristiek van het boerderijenlint te beschermen. De omstandigheid dat elders in Nederland stroken met de benaming parkzone voorkomen van grotere omvang houdt niet in dat het uitgangspunt van de raad om het boerderijenlint van nieuwe bebouwing af te schermen daarmee in het plan onvoldoende tot uitdrukking is gekomen.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan wat betreft deze plandelen strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het door [appellant sub 2] aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. [appellant sub 2] betoogt dat de hoofdontsluitingsweg van de nieuw te bouwen wijk ten onrechte op de Mgr. Bekkerslaan langs zijn woning is voorzien. Hij voert aan dat bewoners van de wijk een onnodig lange route moeten afleggen. De duurzaamheid is daarmee volgens [appellant sub 2] in het geding, nu onnodig brandstof wordt verspild. Hij brengt naar voren dat er betere alternatieven zijn.
2.5.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar de notities van Witteveen en Bos "Verkeer en parkeren plan Eikelenburg" van 12 juni 2009 en "Oplegnotitie verkeersontsluiting Eikelenburg" van 30 september 2011 op het standpunt dat één hoofdontsluiting voor de afwikkeling van het verkeer en een aanvullende ontsluiting vanwege de bereikbaarheid van de wijk voor hulpdiensten voldoende is. Volgens de raad is de verkeerssituatie uit verkeerskundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar.
2.5.2. In paragraaf 3.3 van de plantoelichting staat dat de Mgr. Bekkerslaan dient als hoofdontsluiting en dat de Sir Winston Churchilllaan als secundaire ontsluiting enkel is bedoeld voor verkeer dat de wijk verlaat. Voor de interne ontsluitingsstructuur is uitgegaan van een verblijfsgebied met een gemengde structuur, waarin sprake is van een beperkte toegang en een op het verblijfsgebied afgestemde snelheid. Het doorgaande verkeer wordt daarbij afgestemd op de belangrijke verkeersaders en uit verblijfsgebieden geweerd.
De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat een hoofdaansluiting op de Sir Winston Churchilllaan niet wenselijk is in verband met de grote verkeersstromen op deze weg. Daarnaast stuit de verwerking van verkeersstromen van en naar de wijk via de aansluiting van de wijk op de Mgr. Bekkerslaan niet op bezwaren uit verkeerskundig oogpunt.
In de notitie van Witteveen en Bos van 12 juni 2009 staat dat de bestaande rotonde die de aansluiting van de Mgr. Bekkerslaan op de Sir Winston Churchilllaan verzorgt de toename van de intensiteit op de Mgr. Bekkerslaan kan opvangen. Uit de notitie van Witteveen en Bos van 30 september 2011 volgt dat één aansluiting van het plangebied op de Mgr. Bekkerslaan toereikend is om de totale verkeersproductie en -attractie van het plangebied te verwerken.
2.5.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoofdontsluiting via de Mgr. Bekkerslaan aanvaardbaar is. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de toename van de verkeersintensiteit ten gevolge van het plan een dusdanige omvang heeft met dusdanige gevolgen voor de verkeersafwikkeling dat de raad het plan desondanks niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Evenmin is het gestelde verbruik van brandstof bij het gebruik maken van de ontsluiting via de Mgr. Bekkerslaan in vergelijking tot door [appellant sub 2] bedoelde alternatieven zodanig hoog, dat de raad daar uit oogpunt van duurzaamheid doorslaggevend belang aan had behoren te hechten.
2.5.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Duursma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012