201105099/1/R1.
Datum uitspraak: 7 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te De Kwakel, gemeente Uithoorn,
2. [appellant sub 2], wonend te De Kwakel, gemeente Uithoorn,
appellanten,
de raad van de gemeente Uithoorn,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2011, nummer 4.1/3.1, heeft de raad het bestemmingsplan "De Kwakel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2012, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.S.M. Stevens en drs. K. Wegewijs, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor het gebied De Kwakel en is in hoofdzaak conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel voor zijn perceel [locatie A] voor zover het betreft de medebestemming "Waterstaat - Waterkering", steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Vast staat dat deze medebestemming in het ontwerpplan aan het perceel van [appellant sub 1] was toegekend.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat hij de medebestemming tijdens een hoorzitting op 20 januari 2011 als aanvulling op zijn zienswijze aan de orde heeft gesteld, nu het hier een nieuw besluitonderdeel betreft en de datum ligt na afloop van de periode van terinzageligging van het ontwerpplan. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. [appellant sub 1] betoogt voorts dat aan een deel van de gronden van zijn perceel [locatie A] ten onrechte de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Volgens [appellant sub 1] is dit niet in overeenstemming met de feitelijke situatie en dient aan een groter gedeelte van het perceel de bestemming "Wonen" te worden toegekend. Het desbetreffende gedeelte kwalificeert volgens hem als achtererfgebied.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel op de juiste wijze is bestemd omdat de wijze van bestemmen in het plan in overeenstemming is met de omvang van de bestemming die in het voorheen geldende plan aan het perceel was toegekend. In dat verband voert de raad aan dat het stedenbouwkundig bureau de situatie heeft nagemeten. Het gedeelte van het perceel waar het beroep op ziet, ligt verder naar achteren en kwalificeert volgens de raad niet als achtererfgebied. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het plan conserverend van aard is.
2.3.2. Aan delen van het perceel [locatie A] zijn de bestemmingen "Agrarisch" en "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en voor watergangen ten behoeve van de waterhuishouding, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, tuinen en erven, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
Ingevolge artikel 19.1, lid 19.1.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het bestaande aantal woningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
2.3.3. Op het desbetreffende gedeelte van het perceel met de bestemming "Agrarisch" staan geen gebouwen. De raad heeft onweersproken gesteld dat het wijzigen van de bestemming van dit gedeelte in "Wonen" het open karakter van het agrarisch gebied zal aantasten omdat deze vergroting het mogelijk maakt dat bijgebouwen op die gronden worden gerealiseerd, en daarmee bovendien kan leiden tot ongewenste precedentwerking. Gelet hierop en nu het plan overwegend conserverend van aard is, heeft de raad in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij het voorheen geldende plan.
2.4. [appellant sub 1] betoogt verder dat aan het deel van zijn perceel [locatie A] waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend, ten onrechte niet tevens de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 1" is toegekend. Hierdoor voorziet het plan voor zijn perceel ten onrechte niet in een verruiming van de bouwmogelijkheden van 50 m² naar 150 m². Volgens [appellant sub 1] zijn aan de percelen Boterdijk 146-178 dergelijke bouwmogelijkheden wel toegekend. Omdat zijn perceel buiten de bebouwde kom ligt en het een met de aan de Boterdijk gesitueerde percelen vergelijkbare oppervlakte heeft, zou ook aan zijn perceel een bouwmogelijkheid van 150 m² moeten worden toegekend.
2.4.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.2.2, aanhef en onder b, van de planregels mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden en is de gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per gebouw maximaal 50 m² mits de bebouwde oppervlakte buiten het bouwvlak maximaal 50% van het zij- en achtererf bedraagt.
Ingevolge lid 19.2.2, onder c, mag in afwijking van het bepaalde in lid 19.2.2, onder b, ter plaatse van de aanduiding "speciale (lees: specifieke) bouwaanduiding 1" de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning voor zover gebouwd buiten het bouwvlak maximaal 150 m² bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 is.
2.4.2. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de percelen Boterdijk 146-178 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de uitbreidingsmogelijkheden die aan de percelen Boterdijk 146-178 zijn toegekend hun grondslag vinden in het voorheen geldende plan "Landelijk Gebied". Deze percelen waren, anders dan het gedeelte van het perceel van [appellant sub 1] met een woonbestemming, in het verleden bestemd voor agrarische doeleinden. Op deze gronden stonden kassen en na het verwijderen van deze kassen zijn de desbetreffende gronden bij de tuinen getrokken. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem genoemde situaties niet overeenkomen met zijn situatie. In de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat zijn perceel ruim genoeg is voor meer bijgebouwen, heeft de raad geen aanleiding behoeven te zien in afwijking van het beleid ruimere bouwmogelijkheden voor zijn perceel te bieden.
2.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.6. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte geen volwaardige derde bouwlaag op haar woning [locatie B] mogelijk maakt. Volgens [appellant sub 2] heeft de hoekwoning van dezelfde rij woningen als waar zij woonachtig is, in tegenstelling tot haar woning, wel een volwaardige derde bouwlaag. Volgens [appellant sub 2] verandert er door een derde bouwlaag niet veel aan het straatbeeld en valt niet in te zien dat deze uitbreiding afbreuk doet aan de stedenbouwkundige structuur van de straat. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de uitbreiding niet zal leiden tot schaduwhinder of privacyschending. Door de aanwezige bergzolder zal de woning aan de voorzijde met slechts 1 m worden verhoogd.
Verder betoogt [appellant sub 2] dat niet alleen bij de lintbebouwing langs de Boterdijk, de Drechtdijk en het Kwakelsepad onder voorwaarden ruimte bestaat voor de realisatie van uitbreidingen op de tweede bouwlaag, maar ook bij woningen in de Fresialaan en Chrysantenlaan, die in dezelfde woonwijk liggen als haar woning.
2.6.1. De raad acht een volwaardige derde bouwlaag niet wenselijk. In dat verband verwijst de raad naar het Stedenbouwkundig Advies -Aan- en uitbouwen op de eerste verdieping- voor het bestemmingsplan "De Kwakel" (hierna: het stedenbouwkundig advies) van het bureau SAB van mei 2009. Volgens de raad wijken de woningen in de rij, waaronder die van [appellant sub 2], af van de woning op de hoek. Er bestaat een zekere hiërarchie van de gebouwen in het straatbeeld. Voorts voert de raad aan dat [appellant sub 2] gelet op het stedenbouwkundig advies wel andere mogelijkheden heeft om de woning uit te breiden.
2.6.2. Aan het perceel [locatie B] is de bestemming "Wonen" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 2" toegekend. Gelet op de aanduiding op de verbeelding, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 19.2.1, aanhef en onder b en c, van de planregels bedraagt de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal 5,5 m en de bouwhoogte maximaal 7 m.
Ingevolge artikel 19, lid 19.2.2, aanhef en onder f, mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden en bedraagt de bouw- en goothoogte ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 2" maximaal 6 m.
Ingevolge artikel 19, lid 19.2.2, aanhef en onder h, mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden en bedraagt de diepte van aan- en uitbouwen aan de achtergevel op de eerste verdieping ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 2" maximaal 1,8 m.
2.6.3. In de Nota zienswijzen staat dat in de door de raad in 2007 vastgestelde notitie Ruime jas is aangegeven dat uitbouwen over meerdere lagen niet gewenst zijn in verband met de stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Per bestemmingsplan wordt bekeken of er specifieke situaties zijn waar dergelijke uitbreidingen over twee bouwlagen kunnen worden toegestaan.
2.6.4. In het stedenbouwkundig advies wordt geconcludeerd dat aan- en uitbouwen op de tweede bouwlaag in De Kwakel in principe niet wenselijk zijn. De belangrijkste reden is de afbreuk aan de stedenbouwkundige eenheid van de woning en het straatbeeld. Door een aan- en uitbouw op de tweede bouwlaag ontstaat namelijk een te grote bouwmassa. Tevens ontstaat door aan- en uitbouwen op de tweede bouwlaag doorgaans een aantasting van de dakvorm. Daarnaast is de verhouding tussen de omvang van de bouwmassa en de diepte van de tuinen van belang. Voorts ontstaat door de realisatie van aan- en uitbouwen op de tweede bouwlaag een grote kans op schaduwhinder en privacyschending. Volgens het stedenbouwkundig advies doet een uitbreiding van de tweede bouwlaag van de rijwoningen aan de Seringenlaan geen afbreuk aan de stedenbouwkundige eenheid.
2.6.5. Hetgeen in het stedenbouwkundig advies en de notitie Ruime jas is weergegeven heeft betrekking op het vergroten van de tweede bouwlaag van woningen. Hiervoor bestaan slechts beperkte mogelijkheden. De raad heeft de hieraan ten grondslag gelegde uitgangspunten temeer van toepassing kunnen achten op de door [appellant sub 2] gewenste vergroting van de derde bouwlaag van haar woning. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, anders dan het beperkt vergroten van de tweede bouwlaag, het vergroten van de derde bouwlaag gevolgen zal hebben voor de stedenbouwkundige eenheid van de woningen aan de Seringenlaan. In de opzet is voor tussenwoningen, anders dan voor de hoekwoning van het woonblok die een andere architectuur kent, niet voorzien in een volledige derde bouwlaag. Een volledige derde bouwlaag zal gevolgen hebben voor het staatbeeld aan de voorzijde van de woning alsmede voor de situatie aan de achterzijde van de woning. Dat een dergelijke mogelijkheid precedentwerking zal hebben, heeft de raad aannemelijk kunnen achten. De raad heeft in redelijkheid aanleiding kunnen zien deze bouwmogelijkheid in het plan uit te sluiten. Het betoog van [appellant sub 2] dat de voorzijde van haar woning slechts met 1 m zou worden verhoogd, maakt dit niet anders nu ook hierdoor gevolgen zullen ontstaan voor het gevel- en straatbeeld en de verhoging aan de achterzijde van de woning veel ruimer zal zijn. Daarbij acht de Afdeling van belang dat met de belangen van de bewoners van de woningen aan de Seringenlaan, waaronder [appellant sub 2], in zoverre rekening is gehouden doordat met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 2" extra bouwmogelijkheden ter hoogte van de eerste verdieping zijn voorzien.
Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de woningen aan de Fresialaan en Chrysantenlaan wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat dit een geheel ander type woningen betreft met een lage nok waarbij vóór het Ruime jas-beleid de maximale nokhoogte is verhoogd. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met haar situatie.
2.6.6. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het betreft de medebestemming "Waterstaat - Waterkering" voor het perceel [locatie A];
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] geheel en het beroep van [appellant sub 1] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012