ECLI:NL:RVS:2012:BV8057

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109294/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • M. Vogel-Carprieaux
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Ingen, Het Woud vastgesteld door de raad van de gemeente Buren

Op 28 juni 2011 heeft de raad van de gemeente Buren het bestemmingsplan "Ingen, Het Woud" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Ingen, beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 25 augustus 2011 is ingekomen. De raad heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer, die de zaak op 1 februari 2012 ter zitting heeft behandeld. De appellant was aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de raad en de Stichting Woningbeheer Betuwe.

De appellant betoogt dat de beroepsgronden met betrekking tot het aantal en type woningen niet ontvankelijk zijn, omdat deze niet in de zienswijze zijn naar voren gebracht. De Afdeling oordeelt dat de appellant in zijn zienswijze al bezwaren heeft geuit over het plandeel met het appartementengebouw, waardoor zijn beroep ontvankelijk is. De Afdeling overweegt verder dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een appartementengebouw met 25 wooneenheden, wat onder de Crisis- en herstelwet valt.

De appellant is van mening dat de bouwhoogte van het appartementengebouw te hoog is in relatie tot de molen "Op Hoop van Beter". De Afdeling stelt vast dat de appellant geen eigenaar is van de molen en dat hij slechts beperkt zicht heeft op de molen. Hierdoor is de Afdeling van oordeel dat de Gelderse Molenverordening niet strekt tot bescherming van de belangen van de appellant, en laat dit betoog buiten beschouwing.

Daarnaast stelt de appellant dat het plan niet budgetneutraal kan worden gerealiseerd. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar is, en dat er vraag is naar de in het plan voorziene woningen. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201109294/1/R2.
Datum uitspraak: 7 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ingen, gemeente Buren,
en
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Ingen, Het Woud" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door G.J. van Rhijn en drs. I.A.C. van de Sande, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is de Stichting Woningbeheer Betuwe, vertegenwoordigd door P.A.C. van Essen en bijgestaan door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, ter zitting gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet onder meer in de bouw van een appartementengebouw.
Ontvankelijkheid
2.2. De raad betoogt dat de beroepsgronden van [appellant] ten aanzien van het aantal en type van de voorziene woningen en ten aanzien van het budgetneutraal realiseren van het plan, niet naar voren zijn gebracht in de zienswijze. Derhalve is het beroep volgens de raad in zoverre
niet-ontvankelijk, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
[appellant] heeft reeds in zijn zienswijze bezwaren kenbaar gemaakt ten aanzien van het plandeel waarop het appartementengebouw is voorzien. In zijn beroep heeft hij hier een nadere motivering aan ten grondslag gelegd. Deze nadere motivering richt zich tegen het plandeel dat [appellant] reeds in zijn zienswijze heeft bestreden. Derhalve is het beroep van [appellant] ontvankelijk en faalt het betoog van de raad.
Inhoudelijk
2.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van bijlage 1 behorende bij de Chw wordt onder ruimtelijke en infrastructurele projecten verstaan ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wro ten behoeve van de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
2.3.1. Nu het plan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van een appartementengebouw met 25 wooneenheden is afdeling 2 van de Chw van toepassing op het plan.
2.4. [appellant] kan zich niet verenigen met het in het plan voorziene appartementengebouw. Hij voert hiertoe aan dat de maximale bouwhoogte daarvan te hoog is, gelet op de molenbiotoop behorende bij de molen "Op Hoop van Beter".
2.4.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) kan worden afgeleid dat de wetgever met dit artikel de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
2.4.2. [appellant] is geen eigenaar van de molen "Op Hoop van Beter". Ook anderszins is niet gebleken dat hij rechten heeft met betrekking tot deze molen. [appellant] woont op ongeveer 300 meter van de molen. Tussen het perceel van [appellant] en de molen is bebouwing aanwezig, waardoor hij slechts beperkt zicht heeft op de molen. Op grond van deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de Gelderse Molenverordening en de Uitvoeringsregeling Gelderse Molenverordening kennelijk niet strekken ten behoeve van de bescherming van de belangen van [appellant]. Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling dit betoog buiten beschouwing laat, nu artikel 1.9 van de Chw er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat het aantal en het type voorziene woningen in het plangebied niet voldoen aan de door de provincie gestelde eisen ten aanzien van woningbouw.
2.5.1. De enkele verwijzing naar het provinciale beleid op het gebied van woningbouw kan niet tot het oordeel leiden dat de raad het plan niet in deze vorm had mogen vaststellen. Daartoe is van belang dat de raad naar voren heeft gebracht dat het aantal te realiseren woningen tot 2020 moet worden teruggebracht, maar dat de provinciale eisen niet inhouden dat alle woningbouwplannen dienen te worden aangepast. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het aantal geplande woningen van 1.800 is teruggebracht naar 1.040, waarmee is voldaan aan de provinciale eisen, en dat de in het voorliggende plan voorziene woningen tot die 1.040 behoren. Volgens de raad behoort het voorliggende plan tevens tot de groep plannen die vanwege maatschappelijke en volkshuisvestelijke belangen onverkort dient te worden uitgevoerd, nu het plan onder andere een herstructurering van een aantal seniorenwoningen en de bouw van een appartementengebouw voor senioren betreft. Dit heeft [appellant] niet bestreden. Hij heeft evenmin gesteld en onderbouwd dat geen vraag bestaat naar de woningen in het voorziene appartementengebouw. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij overeenkomstig het provinciale beleid handelt en dat vraag bestaat naar de in het plan voorziene woningen. Het betoog faalt.
2.6. Tot slot stelt [appellant] dat het plan niet budgetneutraal kan worden gerealiseerd en het derhalve geen doorgang dient te vinden.
2.6.1. Aan de Afdeling ligt de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan ter beoordeling voor. Dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar moet zijn, houdt echter niet in dat het plan zonder financiële bijdrage van de gemeente dient te worden gerealiseerd. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar is, gelet op de met de diverse ontwikkelaars gesloten anterieure overeenkomsten en op het door de raad vastgestelde besluit "Herziening grondexploitaties 2011", waarbij een voorziening voor het verlies is getroffen. [appellant] heeft dit niet betwist. Derhalve faalt het betoog.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012
458-726.