201105260/1/A3.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 maart 2011 in zaak nr. 10/8988 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college geweigerd om de burgerlijke staat van [appellant] op zijn persoonslijst in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) te wijzigen.
Bij besluit van 11 november 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 juni 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door R.D.F.M. Lambooy en dr. H. Kokken, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA), voor zover thans van belang, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift, als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder b of c, bij gebreke hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder e:
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
Volgens onderdeel B, onder 2, van het ten tijde van het besluit van 11 november 2010 gevoerde beleid, bekend gemaakt in de Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen, waarin bewijsstukken ontbreken, van 21 mei 2010 (hierna: de Circulaire), wordt de herkomst van een buitenlands stuk over de staat van een persoon gecontroleerd door middel van legalisatie. Legalisatie strekt uitsluitend tot bevestiging van de formele echtheid van een document en niet tot het bieden van uitsluitsel over de juistheid van de inhoud daarvan, aldus de passage.
2.2. Het college heeft aan het besluit van 11 november 2010 ten grondslag gelegd dat de huwelijksakte, waarvan inschrijving is verzocht, geen document is, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet GBA, omdat deze niet is gelegaliseerd. Bovendien is de akte volgens het Bureau documenten van de Immigratie en Naturalisatiedienst mogelijk echt, maar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven, aldus het college.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij een originele huwelijksakte heeft overgelegd, een gelegaliseerde kopie ervan en daarnaast voldoende stukken ten bewijze dat de akte echt is.
2.3.1. Volgens het gevoerde beleid is voor de door [appellant] verzochte inschrijving in de GBA in ieder geval nodig dat de desbetreffende akte is gelegaliseerd.
Niet in geschil is dat [appellant] aan het college geen gelegaliseerde huwelijksakte heeft overgelegd. Voor zover [appellant] stelt dat hij wel een gelegaliseerde kopie van de huwelijksakte heeft overgelegd, wordt overwogen dat deze kopie geen akte is, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet GBA, reeds omdat het geen origineel is.
2.4. Voor het overige heeft [appellant] volstaan met een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Hierop heeft de rechtbank gemotiveerd beslist. In hoger beroep heeft [appellant] niet uiteengezet, waarom dat oordeel van de rechtbank onjuist, dan wel onvolledig, is. Ook in zoverre geeft het aangevoerde geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012