201105835/1/A3.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2011 in zaak nr. 10/5785 in het geding tussen:
de minister van Justitie, (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).
Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft de minister een verzoek van [appellante] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een stage bij Ala Pikin te Amsterdam afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 29 maart 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 6 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2011.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2012, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een verklaring, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP & IVB 2010 (Stcrt. 15 september 2010, nr. 14312); hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die in het geheel niet voorkomt in de justitiële documentatie wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn, ten opzichte van de bewaartermijn van het betreffende justitiële gegeven, niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
In de gevallen waarbij de terugkijktermijn in duur wordt beperkt vindt de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken, voor zover thans van belang, indien de aanvraag voor een VOG naar het oordeel van de minister ziet op een functie met hoge integriteiteisen. In dat geval geldt een terugkijktermijn van tien jaren. Bij hoge uitzondering kan van deze termijn worden afgeweken door in een specifiek screeningsprofiel een langere termijn overeen te komen. In dat geval geldt de in het specifieke screeningsprofiel genoemde termijn.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt de minister bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
In het geval dat de minister na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de minister bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen, bedoeld in paragraaf 3.2.3.
In het onderhavige geval is het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden "informatie" en "personen" van toepassing, waarbij een terugkijktermijn van vier jaren geldt.
Onder het gebied "informatie" valt onder andere het aspect dat iemand met gevoelige informatie omgaat, denk aan een arts of advocaat. Maar daarnaast zijn er ook de aspecten dat iemand bevoegd kan zijn om systemen te raadplegen en/of te bewerken waarin vertrouwelijke gegevens zijn of worden opgeslagen. De risico's die bij het uitoefenen van dergelijke functies aanwezig zijn, zijn onder andere het misbruiken van gegevens, bijvoorbeeld om iemand te chanteren, zichzelf een voordeel te verschaffen door bedrijfs- en of beroepsgeheimen te verkopen en het lekken van informatie of iemand omkopen. Daarnaast kan men ook denken aan het ontregelen van vitale bedrijfsprocessen, door vernieling of sabotage, waardoor de economische belangen van bedrijven en/of de samenleving ernstig geschaad kunnen worden.
Bij het gebied "personen" komt men (tijdelijk) vanuit een functie met personen of kwetsbare groeperingen in de samenleving in aanraking. De aspecten "het belast zijn met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen (en dieren) in het algemeen", en specifiek "het belast zijn met de zorg voor minderjarigen en/of de zorg voor personen die in een afhankelijkheidssituatie verkeren", en "het hebben van een één op één relatie (verschil in macht) waarbij er sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid" vallen onder dit gebied. Bij de uitoefening van deze functies bestaat het gevaar van machtsmisbruik, denk daarbij onder andere aan het plegen van zedendelicten. Ook het gevaar van afpersing of afdreiging, bijvoorbeeld door vertrouwenspersonen, en diefstal en verduistering is aanwezig. Doel van dit gebied is om de (meest) kwetsbaren in de samenleving te beschermen.
2.2. Aan het besluit op bezwaar heeft de minister ten grondslag gelegd dat in de justitiële documentatie op naam van [appellante] de volgende strafbare feiten zijn geregistreerd. Er staat een zaak geregistreerd wegens verduistering en mishandeling gepleegd op 6 april 2010 te Amsterdam. Deze zaak was ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet inhoudelijk behandeld. [appellante] is op 14 juni 2010 een transactie aangeboden van € 350,00 wegens het medeplegen van mishandeling. Voorts is [appellante] bij onherroepelijk geworden uitspraak van 15 september 2008 veroordeeld wegens diefstal tot 50 uren werkstraf subsidiair 10 dagen hechtenis. Verder is [appellante] bij onherroepelijk geworden uitspraak van 30 januari 2007 veroordeeld wegens diefstal tot 50 uren werkstraf subsidiair 25 dagen hechtenis. [appellante] is buiten de terugkijktermijn in 2006 met justitie in aanraking gekomen vanwege openlijke geweldpleging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarvoor zij is veroordeeld tot een werkstraf. Ten slotte is [appellante] eveneens in 2006 met justitie in aanraking gekomen vanwege diefstal in vereniging. Hiervoor is met haar een transactie overeengekomen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de geweldsdelicten, indien herhaald, in de uitoefening van de functie een risico opleveren voor het welzijn en de veiligheid van de aan de zorg van [appellante] toevertrouwde minderjarigen. Daarnaast heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat [appellante] in aanraking is gekomen met justitie wegens vermogensdelicten. Indien herhaald in de beoogde functie bestaat volgens de minister een risico voor de veiligheid van informatie. Dit risico kan tot uitdrukking komen in diefstal van informatie waarbij [appellante] zichzelf (financieel) voordeel kan verschaffen.
Gelet op het beperkte tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten is de minister van oordeel dat onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen, gezien de aard en de ernst van de feiten. Het te beschermen belang van de samenleving dient volgens de minister zwaarder te wegen dan het belang van [appellante] bij afgifte van de VOG.
2.3. Ten aanzien van het objectieve criterium betoogt [appellante] dat het risicogebied "informatie" niet van toepassing is op haar aanvraag om een VOG. Tijdens haar stage hoeft zij niet om te gaan met gevoelige of vertrouwelijke informatie, aldus [appellante]. Zij wijst er in dit verband op dat het risico voor de veiligheid van informatie kennelijk ook moeilijk valt in te schatten, nu dit aanvankelijk werd omschreven als het risico op diefstal en in bezwaar is omschreven als het risico van chantage. Ook de rechtbank omschrijft het risico anders en heeft ten onrechte geoordeeld dat het gaat om het risico dat informatie naar buiten komt, die niet naar buiten behoort te komen.
[appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over haar beroepsgronden ten aanzien van het risicogebied "personen". Zij stelt dat aan de functie van medewerkster op een kinderdagverblijf minder zware verantwoordelijkheden gekoppeld zijn dan aan andere functies waarop het risicogebied ziet. Uit het besluit op bezwaar blijkt volgens haar niet waarom gevaar bestaat voor het plegen van geweldsdelicten in de door haar beoogde functie, aangezien de door haar gepleegde strafbare feiten niets met kinderen te maken hadden.
Ten slotte stelt [appellante] dat zij op 26 mei 2011 is vrijgesproken van de in de registratie vermelde op 6 april 2010 gepleegde verduistering.
2.3.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister het risicogebied "informatie" van het algemeen screeningsprofiel heeft mogen toepassen. Daartoe heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de belanghebbende werkgever het beste zicht heeft op de risico's die kunnen optreden in de uitoefening van de taak of werkzaamheden waarvoor de VOG wordt gevraagd. Deze werkgever, het kinderdagverblijf Ala Pikin, heeft op het aanvraagformulier bij de functieaspecten opgegeven: "bevoegd zijn om systemen te raadplegen en/of te bewerken waarin vertrouwelijke gegevens zijn opgeslagen" en "met gevoelige informatie omgaan" en het risicogebied "informatie" daarop van toepassing geacht. Nu Ala Pikin heeft ingevuld dat het risicogebied "informatie" van toepassing is en dit niet evident onjuist is, heeft de minister dit risicogebied terecht ten grondslag gelegd aan het besluit van 21 oktober 2010.
Dat het, zoals [appellante] stelt, slechts om onschuldige informatie over kinderen zou gaan is niet nader onderbouwd. Afgezien daarvan kan, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, ook ogenschijnlijk onschuldige informatie over kinderen toegang geven tot informatie over hun ouders of verzorgers die niet naar buiten behoort te komen. Dit is geen ander oordeel over het risico voor de veiligheid van informatie dan in het besluit op bezwaar is verwoord. De betrokken overweging van de rechtbank sluit aan op de in beroep opgeworpen stelling van [appellante] dat de informatie waarover zij kan beschikken onschuldig is.
Anders dan [appellante] betoogt heeft de rechtbank het risicogebied "personen" in haar beoordeling betrokken. De rechtbank heeft echter ten onrechte geen gemotiveerd oordeel gegeven over de aangevoerde beroepsgronden die betrekking hebben op dit risicogebied. Hoewel deze klacht van [appellante] in zoverre terecht naar voren is gebracht, leidt dit niet tot het beoogde resultaat. Zoals in het besluit op bezwaar terecht is overwogen, kunnen geweldsdelicten, indien herhaald in de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, een risico vormen voor het welzijn en de veiligheid van de aan [appellante] toevertrouwde kinderen, omdat de kinderen in aanraking kunnen komen met geweld en daarvan het slachtoffer kunnen worden. In het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat dit risico zich in dit geval niet zou kunnen voordoen. Dat aan de functie van medewerkster op een kinderdagverblijf minder zware verantwoordelijkheden zijn gekoppeld dan aan andere functies waarop het risicogebied ziet, doet voorts niet af aan het feit dat het risicogebied "personen" van toepassing is op de door [appellante] beoogde functie en laat het bestaan van een risico voor de samenleving onverlet.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat gelet op de aangetroffen strafrechtelijke antecedenten de minister in redelijkheid de afgifte van een VOG heeft kunnen weigeren.
2.3.2. Dat [appellante] inmiddels op 26 mei 2011 is vrijgesproken van verduistering doet aan bovenstaande niet af. Nog afgezien van het feit dat dit slechts één van de aan de weigering ten grondslag gelegde feiten is en de overige feiten de weigering ook rechtvaardigen, dient bij de bestuursrechter de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar te worden beoordeeld naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit. Nu dit feit ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar nog een openstaande zaak betrof en de minister bevoegd is een openstaande zaak ten grondslag te leggen aan zijn besluit een VOG te weigeren, heeft de minister dit feit in de besluitvorming mogen betrekken. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012