201108195/1/A2.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Asten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2011 in zaak nr. 10/4220 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Asten.
Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het college het pand [locatie 1] te Asten aangewezen tot beschermd gemeentelijk monument.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2011, verzonden op 11 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 28 oktober 2011 en 17 oktober 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Aan de hand van rapportages van Monumentenhuis Brabant, gevestigd te Geertruidenberg van 29 november 2005 en van heemkundekring De Vonder Asten-Someren van 19 mei 2007 is het college gekomen tot een lijst met panden waaraan waarderingscijfers van 0 tot en met 10 zijn gegeven. Van de meest waardevolle panden heeft het Adviesbureau BAAC te 's-Hertogenbosch een zogenoemde "redengevende omschrijving" opgesteld waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gestoeld. In de redengevende omschrijving van het pand van [appellant] is vermeld het in 1925 is gebouwd in opdracht van notaris J. Berger naar traditioneel ontwerp van architect Cor Roffelsen uit Heldmond en sinds de bouw in gebruik is als notariswoning met kantoor. In de omschrijving is verder vermeld dat het pand van belang is voor Asten als waardevol onderdeel van een stedelijk en architectonisch ensemble. Het vertegenwoordigt een stedenbouwkundige waarde als vrijstaand bouwvolume dat hoger is gelegen dan het straatniveau en vrij diep op het perceel gepositioneerd is. Het heeft architectonische waarde vanwege de voor de bouwtijd kenmerkende en gaaf gebleken architectuur. Het heeft voorts ensemblewaarde vanwege de samenhang met de overige vroeg twintigste-eeuwse huizen aan de Wilhelminiastraat. Ook vertegenwoordigt het pand, volgens de omschrijving een cultuurhistorische waarde vanwege de relatie met belangrijke aspecten van de Astense identiteit en (sociaaleconomische) ontwikkeling, bestuur en huisvesting.
Met toepassing van de Monumentenverordening Asten 2008 (hierna: de monumentenverordening) heeft het college het pand [appellant] bij besluit van 26 juli 2010 als beschermd gemeentelijk monument aangewezen. Dit besluit is bij het besluit op bezwaar van 14 december 2010 gehandhaafd. De rechtbank heeft laatstgenoemd besluit bij de aangevallen uitspraak in stand gelaten.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de concrete, feitelijke situatie. Hij wijst erop dat het woonhuis en het bedrijfspand onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. [appellant] doelt erop dat uitsluitend het woonhuis aan de [locatie 1] als beschermd monument is aangewezen, terwijl dit onlosmakelijk is verbonden met het naastgelegen bedrijfspand aan de [locatie 2]. Hij heeft de panden gezamenlijk moeten kopen en is gehouden de panden gezamenlijk te verkopen.
2.2.1. De rechtbank heeft deze door [appellant] gestelde feiten uitdrukkelijk in haar overwegingen betrokken en daarover geoordeeld dat zij het niet aannemelijk acht dat de enkele omstandigheid dat het woonhuis is aangewezen als gemeentelijk monument bij de verkoop van de panden tot problemen zal leiden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de uit de aanwijzing voortvloeiende inbreuk op het eigendomsrecht beperkt is te achten, zowel voor [appellant] als voor een eventuele rechtsopvolger. [appellant] heeft met zijn betoog het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het faalt dan ook.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel op onjuiste gronden heeft verworpen. Hij voert aan dat in de gemeente waardevolle panden zonder het minste voorbehoud zijn of worden gesloopt.
2.3.1. Ook dit betoog faalt. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het door [appellant] genoemde en door de gemeente gesloopte Kruisgebouw al vanwege de omstandigheid dat dit stamde van ná 1945 en het gegeven dat op grond van de monumentenverordening alleen panden van vóór 1945 voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking komen, niet kon worden aangewezen. Dat het pand volgens [appellant] specifieke waarden vertegenwoordigde kan daaraan niet afdoen.
2.4. De klacht van [appellant] dat de vertegenwoordiger van het college ter zitting bij de rechtbank heeft gesteld dat [appellant] er bezwaar tegen heeft dat zijn kantoor niet als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen, terwijl hij juist bezwaar heeft tegen de aanwijzing van zijn woonhuis, maakt het voorgaande niet anders. Uit de aangevallen uitspraak volgt dat de rechtbank zijn beroep niet als zodanig heeft opgevat. Voorts kan uit die uitlating op zichzelf niet worden afgeleid dat, zoals [appellant] heeft gesteld, het college in de aanwijzingsprocedure structureel onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat de procedure voor het overige onzorgvuldig is geweest heeft [appellant] niet nader onderbouwd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012