201104795/1/A3.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Abcoude, gemeente De Ronde Venen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2011 in zaak nr. 10/1457 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
Bij besluit van 25 september 2009 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellant] om ontheffing van het verbod op het afmeren van een pleziervaartuig in het Nauwe Gein ter hoogte van de [locatie] te Abcoude afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2012, waar [appellant], bijgestaan door R.M. Witzel, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.G.J. van Wissen, J.F.J. van Amstel en
T.M. van Rijswijk, allen werkzaam in dienst van het Hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Scheepvaartverkeerswet bepalen provinciale staten ten aanzien van een scheepvaartweg in beheer bij een waterschap, wie het bevoegd gezag is. Zij wijzen als zodanig het dagelijks bestuur van het waterschap aan, voor zover dit verenigbaar is met de in het reglement aan het waterschap ter behartiging opgedragen taken, en in andere gevallen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de desbetreffende scheepvaartweg is gelegen of gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b en c, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot verkeerstekens en bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer kunnen voor scheepvaartwegen, waar verkeerstekens die een gebod of verbod, dan wel een aanbeveling of een inlichting bevatten, niet doelmatig zijn, verkeerstekens worden vervangen door bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken.
Ingevolge artikel 6.07, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: BPR), zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt onder een engte verstaan: een vak van of een plaats in de vaarweg, waar het vaarwater niet voldoende ruimte biedt voor het elkaar voorbijvaren van twee schepen.
Ingevolge artikel 7.02, eerste lid, aanhef en onder e, mag een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting geen ligplaats nemen in een engte in de zin van artikel 6.07 en in de nabijheid daarvan, zomede in een vak van of op een plaats in de vaarweg waar, als gevolg van het stilliggen een engte zou ontstaan en in de nabijheid daarvan.
Ingevolge artikel 3 van het Verkeersbesluit vaarwegen AGV 1 (hierna: het AGV 1), voor zover thans van belang, is het verboden om zonder ontheffing van het dagelijks bestuur ligplaats te nemen, te meren of te ankeren met een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting, indien deze is gelegen:
a. binnen de, in de tabel in artikel 2 aangegeven, vaarstrook of een gedeelte daarvan;
c. langs de bij dit verkeersbesluit behorende kaart aangegeven rode zones.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat door het afmeren van het pleziervaartuig van [appellant] in het Nauwe Gein ter hoogte van de [locatie] te Abcoude een engte, als bedoeld in
artikel 6.07 van het BPR, zou ontstaan, omdat het vaarwater niet meer voldoende ruimte zou bieden voor het elkaar voorbij varen van twee schepen. De minimaal vrij te houden vaarstrook voor het Nauwe Gein is vastgesteld in de tabel, behorend bij artikel 2, van het AGV 1. Het is ingevolge artikel 7.02 van het BPR verboden ligplaats in te nemen, indien daardoor een engte ontstaat. Ontheffingverlening in strijd met dit verbod is niet mogelijk.
Het is bij de beoordeling van de aanvraag van een toekomstige wijziging in het AGV 1 uitgegaan, omdat dit voor [appellant] gunstiger is, gelet op de afmeermogelijkheden voor pleziervaartuigen in het Nauwe Gein, aldus het dagelijks bestuur.
2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur bij het vaststellen van de breedte van de minimaal vrij te houden vaarweg ten onrechte de verkeersintensiteit niet heeft betrokken, op het Nauwe Gein feitelijk eenrichtingsverkeer bestaat en de toekenning van de rode oeverzonering ter hoogte van de [locatie] te Abcoude op willekeur berust, faalt dit betoog, nu het bij de rechtbank bestreden besluit geen verkeersbesluit is of bevestiging van zodanig besluit in bezwaar.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat niet vaststaat dat door het afmeren van zijn pleziervaartuig een engte zou ontstaan, omdat het dagelijks bestuur zijn aanvraag heeft getoetst aan een toekomstige wijziging van het AGV 1, maar die nog niet in rechte onaantastbaar is, zodat de vastgestelde minimaal vrij te houden vaarstrook en daarmee de mogelijkheid om in het Nauwe Gein af te meren nog kan veranderen.
Voorts heeft zij volgens hem miskend dat het besluit van 12 februari 2010 onevenredig bezwarend voor hem is en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, nu zijn pleziervaartuig al 40 jaren ter hoogte van de [locatie] te Abcoude ligt afgemeerd en dat nooit tot problemen heeft geleid.
2.4.1. Bij het AGV 1 is in de tabel bij artikel 2 de minimaal vrij te houden vaarstrook voor verschillende vaarwegen vastgesteld, alsmede de maximaal toegestane lengte, breedte, en diepgang van schepen. Nu de minimaal vrij te houden vaarstrook voor het Nauwe Gein de gehele breedte is, heeft het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat bij het afmeren van een pleziervaartuig, ongeacht de breedte, ter plaatse een engte zou ontstaan. De gehele breedte van het Nauwe Gein is nodig voor het elkaar veilig voorbij kunnen varen van twee schepen.
Het dagelijks bestuur heeft bij de heroverweging in bezwaar op een toekomstige wijziging van het AGV 1 geanticipeerd, omdat dit volgens hem voor [appellant] gunstiger is, gelet op de afmeermogelijkheden van pleziervaartuigen in het Nauwe Gein. Bij die wijziging zal de minimaal vrij te houden vaarstrook van het Nauwe Gein worden beperkt tot 7,80 m. Het heeft onweersproken gesteld dat het Nauwe Gein ter hoogte van de [locatie] te Abcoude 9,30 m breed is. Het pleziervaartuig van [appellant] is 1,90 m breed. Derhalve zou bij afmeren ervan een vaarstrook van 7,40 m overblijven. Ook bij toepassing van het toekomstige AGV 1 zou daarom ter plaatse een engte ontstaan.
Gezien het vorenoverwogene, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur, gelet op artikel 7.02, eerste lid, aanhef en onder e, van het BPR op goede gronden heeft geweigerd [appellant] ontheffing te verlenen. Voor zover [appellant] betoogt dat het ten onrechte op het toekomstige AGV 1 heeft geanticipeerd, omdat dat nog niet in rechte onaantastbaar was en derhalve de vastgestelde minimaal vrij te houden vaarstrook nog kon veranderen, kan dit niet leiden tot een ander oordeel. Gelet op het AGV 1, was ontheffing voor [appellant] niet mogelijk. Het dagelijks bestuur heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het mocht onderzoeken of het [appellant] onder het toekomstige AGV 1 wel tegemoet zou kunnen komen, hoewel dat nog niet in rechte onaantastbaar was.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012