ECLI:NL:RVS:2012:BV8794

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104986/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • M.F.N. Pikart-van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Johanna van Brabantlaan en de gevolgen voor de stedenbouwkundige kwaliteit en woongenot

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 maart 2012 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Johanna van Brabantlaan" dat op 3 maart 2011 door de raad van de gemeente Hilvarenbeek is vastgesteld. Appellante, een inwoner van Hilvarenbeek, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat het plan ten koste gaat van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving en haar woongenot. Zij stelt dat het bestemmingsplan illegaal gebouwde woningen als zodanig bestempelt en dat de bebouwingsmogelijkheden per perceel tot maximaal 500 m2 kunnen worden uitgebreid, wat volgens haar schadelijk is voor de omgeving.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en de argumenten van appellante en de raad van de gemeente Hilvarenbeek gewogen. De raad verdedigt dat het plan juist bijdraagt aan het handhaven van de stedenbouwkundige kwaliteit en dat de bouwmogelijkheden op het perceel van appellante zijn verruimd. De Raad van State heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan in beginsel gericht is op het vastleggen van de feitelijke situatie en het bieden van een uniforme regeling voor nieuwe vergunningaanvragen.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geconcludeerd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet onevenredig afbreuk doet aan de omgeving. De bouwmogelijkheden zijn voldoende beperkt en de voorwaarden voor het toestaan van bedrijven aan huis zijn adequaat. De Raad van State heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestemmingsplan in stand blijft.

Uitspraak

201104986/1/R3.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Hilvarenbeek,
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Johanna van Brabantlaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2012, waar [appellante], bijgestaan door N.P.C.M. Thielen, en de raad, vertegenwoordigd door ir. M.L.W. Mulders, mr. M.J.M. Morel en mr. J. Gielen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan vormt een actualisering van het voorheen geldende plan, waarbij is aangesloten bij de feitelijke situatie in het gebied.
2.2. Het beroep van [appellante] heeft betrekking op het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. A] en de omliggende percelen met de bestemming "Wonen". [appellante] stelt dat het plan ten koste gaat van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving en haar woongenot, omdat diverse illegaal gebouwde woningen als zodanig worden bestemd en het bebouwde oppervlak per perceel kan worden uitgebreid tot maximaal 500 m2. Zij doelt hier met name op de bouwmogelijkheden voor de woning Johanna van Brabantlaan [nr. B]. Verder voert [appellante] aan dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om bedrijven aan huis te vestigen. Dit kan volgens haar leiden tot een ongewenste verkeersaantrekkende werking. Voorts stelt zij dat het plan geen mogelijkheden biedt om haar bouwplannen op het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. A] te verwezenlijken. Het verdient de voorkeur om de gevellijn op dit perceel in de verbeelding op te schuiven in de richting van de straat zodat de door haar beoogde nieuwbouw aan de straatkant kan worden gerealiseerd, aldus [appellante].
2.2.1. De raad neemt het standpunt in dat het plan voorziet in het handhaven van de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied. Verder stelt de raad dat de omliggende woningen gelet op de toegestane maximum bouwhoogte en de afstand tot aan de woning van [appellante], niet zullen leiden tot het aantasten van haar woongenot. Voorts worden de bouwmogelijkheden op het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. A] verruimd, aldus de raad.
2.2.2. De percelen Johanna van Brabantlaan [nr. B] en [nr. A] hebben de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder 5.1.1, aanhef en sub a en c, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor vrijstaande woningen, alsmede voor aan huis verbonden beroepen.
Ingevolge lid 5.2, onder 5.2.1, is bouwen uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 5.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
a. de voorgevel van een hoofdgebouw mag uitsluitend gesitueerd zijn in of evenwijdig achter de gevellijn;
b. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend in of achter de gevellijn worden gebouwd;
c. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van gebouwen mag ten hoogste 50% bedragen van de gronden die gelegen zijn achter de gevellijn tot een maximum van 500 m2;
[…];
f. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 3,5 m bedragen tenzij anders op de verbeelding aangegeven;
g. gebouwen zijn voorzien van een plat dak tenzij ter plaatse de aanduiding "kap" geldt;
[…].
Ingevolge artikel 5, lid 5.4, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, onder 5.1.1., in samenhang met artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
a. het ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de aanwezige gebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
b. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot een van die milieucategorieën;
c. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
[…];
e. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
2.2.3. Het plan is in beginsel gericht op het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie en het bieden van een eenduidige en uniforme regeling voor nieuwe vergunningaanvragen en uitbreidingsmogelijkheden. In het plan is een regeling vastgelegd die passend is voor de vergunde bouwwerken die in afwijking van het vorige plan en door middel van een vrijstelling zijn verleend. Ingevolge het plan is het oprichten van gebouwen voor de gevellijn niet toegestaan. De plantoelichting vermeldt dat deze gevellijn de richting van de rooilijn van de huidige woningen vastlegt en daarmee de samenhang in situering van de woningen. Hierdoor wordt het open en groene karakter van het gebied voor de woningen gehandhaafd. Verder mag 50% van de gronden achter de gevellijn worden bebouwd tot een maximum oppervlak van 500 m2 per perceel. Ter zitting heeft de raad met betrekking tot deze bouwmogelijkheden naar voren gebracht dat de woonpercelen in het plangebied een tamelijk grote oppervlakte hebben van 1000 tot 1100 m2. Gelet op deze ruime kavelomvang is de keuze voor een maximaal bebouwingspercentage van 50% in combinatie met een maximum bebouwd oppervlak van 500 m2 niet onredelijk.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in stedenbouwkundig opzicht onevenredig afbreuk doet aan de omgeving.
2.2.4. Het plan biedt de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning een bedrijf aan huis toe te staan, waarbij de oppervlakte van de in te richten bedrijfsgebouwen beperkt dient te blijven tot 25% van het vloeroppervlak van de gebouwen op het desbetreffende perceel en de woonfunctie ter plaatse gehandhaafd blijft. Verder is aan het verlenen van een omgevingsvergunning een aantal voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarde dat een bedrijf aan huis niet zal leiden tot een onevenredige verkeersdruk en parkeeroverlast. Indien het college van burgemeester en wethouders deze bevoegdheid wenst toe te passen, moet hiervoor een aparte procedure worden doorlopen, waarin onder andere de te verwachten verkeersontwikkeling aan de orde kan komen.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijkheden voor een bedrijf aan huis voldoende worden beperkt en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze afwijkingsbevoegdheid zal leiden tot een onevenredige verkeersdrukte.
2.2.5. In aanvulling op de bestemming "Wonen" is aan een gedeelte van het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. B] de aanduiding "kap" toegekend, zodat een kapwoning is toegestaan. Blijkens de verbeelding bedraagt de toegestane maximum goot- en bouwhoogte op dit gedeelte van het perceel 7 m. Voor de rest van het perceel geldt dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 3,5 m mag bedragen.
Met uitzondering van de aanduiding "kap" is de planregeling voor dit perceel gelijk aan de regeling voor de andere woningen in het plangebied. Zoals de Afdeling reeds in 2.2.3 heeft overwogen bestaat geen aanleiding om deze regeling onredelijk te achten. Dat het plan mede gericht is op de legalisering van de woning op dit perceel maakt dit niet anders. Met de aanduiding "kap" is de bestaande situatie als zodanig bestemd. De raad heeft als uitgangspunt gekozen om alleen maar platte daken toe te staan, met uitzondering van al bestaande woningen met een kap of woningen waarvoor reeds een vergunning is verleend. Dit uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk.
Voor zover [appellante] wijst op de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2010 in zaak nr.
200909705/1/H1, overweegt de Afdeling als volgt. In deze uitspraak is het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek, waarin het bezwaar van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om handhavend op te treden met betrekking tot de uitbreiding van de woning op het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. B] ongegrond is verklaard, vernietigd. Hierbij werd overwogen dat de uitbreiding van deze woning, met een aanzienlijke vergroting van de oppervlakte en het toevoegen van een tweede bouwlaag met zadeldak op een gedeelte van de woning, niet gering afweek van het toen geldende plan en de belangen niet juist waren afgewogen. In deze bestemmingsplanprocedure dient echter te worden uitgegaan van een ander toetsingskader, waarbij de raad, gelet op het vorenstaande, de bestaande woning in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar heeft kunnen achten en van een passende regeling heeft kunnen voorzien.
Het betoog omtrent het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. B] faalt.
2.2.6. Met betrekking tot de bouwmogelijkheden op het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. A] overweegt de Afdeling als volgt. Evenals bij de overige percelen in het plangebied is bebouwing voor de gevellijn hier niet toegestaan om het open en groene karakter van het gebied te behouden. De gevellijnen in het plangebied zijn in beginsel op de bestaande woningen geprojecteerd. Naar aanleiding van de bezwaren van [appellante] heeft de raad besloten de gevellijn op haar perceel gelijk te trekken met de dichter bij de straat gelegen gevellijn op het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. C]. Hierdoor zijn de bouwmogelijkheden aan de voorzijde van het perceel Johanna van Brabantlaan [nr. A] toegenomen. Verder is niet in geschil dat de bouwmogelijkheden aan de achterzijde van het perceel zijn vergroot ten opzichte van het voorheen geldende plan. De raad heeft in redelijkheid aan het belang om het open en groene karakter van het gebied voor de gevellijn te behouden overwegende betekenis toe kunnen kennen.
Het betoog faalt.
2.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012
350-656.