201108519/1/A3.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], handelend onder de naam Valkenburgs Grottenaquarium (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Valkenburg aan de Geul,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 juni 2011 in zaak nr. 10/1304 in het geding tussen:
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bij besluit van 29 april 2010 heeft de minister onder meer de vergunning aan de gemeente Valkenburg van 25 mei 1917 voor het in gebruik nemen voor ontginning van kalksteen van de Valkenburgergroeve ingetrokken.
Bij uitspraak van 27 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 september 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Per faxen van 30 november 2011 en 8 februari 2012 hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft waarna het onderzoek is gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep wegens onverschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. De minister had volgens [appellant] voor de bekendmaking van het besluit van 29 april 2010 dat besluit aan hem als pachter van een deel van de tot de Valkenburgergroeve behorende Trichtergrubbe moeten toezenden of uitreiken. Voorts is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat hij wist of had kunnen weten dat de minister het besluit had genomen op 29 april 2010 en heeft zij ten onrechte overwogen dat de termijnoverschrijding voor het indienen van zijn beroep niet verschoonbaar is.
2.3. [appellant] heeft bij brief van 15 augustus 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van 29 april 2010. Dat besluit is op 5 mei 2010 gepubliceerd in de huis-aan-huisbladen "de Geulbode" en "Heuvelland Aktueel" en op 6 mei 2010 in de Staatscourant en heeft van 10 mei 2010 tot en met 21 juni 2010 ter inzage gelegen op de secretarie van de gemeenten Maastricht, Margraten, Meerssen, Vaals en Valkenburg aan de Geul.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister niet was gehouden het besluit van 29 april 2010 aan [appellant] toe te zenden of uit te reiken. Anders dan [appellant] heeft betoogd, kan niet worden staande gehouden dat de vergunning verleend aan de gemeente Valkenburg van 25 mei 1917 mede aan hem is gericht. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat die vergunning een onlosmakelijk geheel vormt met de in 1954 door de inspecteur-generaal der Mijnen aan het college van de gemeente Valkenburg afgegeven toestemming om een deel van de tot de Valkenburgergroeve behorende Trichtergrubbe te verpachten aan het Valkenburgs Grottenaquarium. De toestemming is separaat, decennia later verleend voor een ander dan het aan de gemeente vergunde gebruik. Voorts is niet gebleken dat de gemeente Valkenburg de vergunning heeft doen overgaan op [appellant]. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellant] pas na afloop van de wettelijke termijn beroep heeft ingesteld.
Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. De omstandigheid dat [appellant] niet wist dat voor de exploitatie van het grottenaquarium de vergunning van 25 mei 1917 nog steeds afzonderlijk, naast de in 1954 verleende toestemming, gelding had, brengt niet met zich dat hij dat ook niet had kunnen weten. De Afdeling betrekt daarbij dat in de aan hem gerichte brief van de minister van 7 mei 2010, met als onderwerp "Gebruik Trichtergrubbe", is medegedeeld dat voor de ontginning van de Valkenburgergroeve bij besluit van 25 mei 1917 aan de gemeente Valkenburg vergunning was verleend en dat deze inmiddels is ingetrokken. In dezelfde brief staat dat toestemming tot verpachting is verleend van een gedeelte van de Valkenburgergroeve genaamd Trichtergrubbe. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat hij niet wist dat de Trichtergrubbe onderdeel is van de Valkenburgergroeve had hij na kennisneming van de inhoud van de brief daarvan op de hoogte kunnen zijn.
Gezien al het vorenstaande heeft de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012