201112037/2/R4.
Datum uitspraak: 12 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A], wonend te Groningen en [verzoeker B],
verzoekers,
de raad van de gemeente Oldambt,
verweerder.
Bij besluit van 28 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Motorshop Fransen te Nieuwolda" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2011 beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2011 hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 februari 2012, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. R.J. Lievaart, werkzaam bij Lievaart Juridisch Advies, en de raad, vertegenwoordigd door J.H. Samberg, O. Kunnen MSc en J. de Kleine, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door drs. H. Schrikkema.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan nu geen bedrijfsplan is overgelegd en geen distributieplanologisch onderzoek is verricht. Voorts betogen zij dat het plan niet uitvoerbaar is omdat de plannen van Fransen niet overeenkomen met de bestemmingsomschrijving zoals neergelegd in artikel 3.1 van de planregels. Ingevolge dat artikel zijn de gronden met de bestemming detailhandel bestemd voor detailhandel, met daaraan ondergeschikt reparatie en onderhoud, terwijl de reparatiewerkzaamheden die in Motorshop Fransen zullen worden uitgevoerd volgens [verzoekers] niet ondergeschikt zijn aan de detailhandelsfunctie, maar een zelfstandig onderdeel van de bedrijfsactiviteiten vormen. In dat verband stellen zij dat van het totale oppervlak van het pand van 300 m², 70 m² is voorzien voor de werkplaats. Daar komt bij dat het sanitair, het magazijn en het kantoor mede ten dienste staan van de werkplaats. Voorts stellen zij dat de ruimtelijke uitstraling van de motorshop niet uitsluitend wordt bepaald door de showroom en de etalage, maar dat ook de milieueffecten van de reparatiewerkzaamheden, zoals geluid, daarbij een rol spelen.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de hoofdactiviteit van de motorshop bestaat uit detailhandel. In dat verband heeft de raad toegelicht dat de motorshop de ruimtelijke uitstraling heeft van een winkel gelet op de prominente plaats van de showroom en de etalage. Voorts wordt het overgrote deel van het pand gebruikt ten behoeve van detailhandel, nu het oppervlak van het pand ongeveer 300 m² bedraagt, waarvan ongeveer 70 m² wordt benut voor de werkplaats. Bovendien staan de voorzieningen zoals sanitair, kantoor en magazijn ook ten dienste van de detailhandelsfunctie, aldus de raad.
2.2.2. De voorzitter acht het niet onredelijk dat de raad zich op grond van deze omstandigheden op het standpunt heeft gesteld dat de reparatiewerkzaamheden ondergeschikt zijn aan de detailhandelsfunctie en dat in zoverre sprake is van een passende bestemming. De voorzitter ziet dan ook in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is. In aanmerking genomen dat het plan voorziet in verplaatsing van een bestaand bedrijf ten behoeve van uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten, acht de voorzitter de enkele stelling dat geen bedrijfsplan is overgelegd en geen distributieplanologisch onderzoek is verricht ontoereikend voor twijfel aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
2.3. [verzoekers] betogen dat zij geluidhinder zullen ondervinden vanwege de werkzaamheden in de werkplaats en indirecte geluidhinder vanwege de verkeersaantrekkende werking van de motorshop. Voorts levert de beoogde ontwikkeling mogelijk gevaar op gelet op de bovengrondse dieselopslag in de nabijheid van het perceel. Het voorgaande betekent volgens [verzoekers] dat ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
2.3.1. In opdracht van de raad is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het door WNP raadgevende ingenieurs opgestelde rapport "Geluidsprognose nieuwbouw Motorshop Fransen te Nieuwolda" van 31 oktober 2008 (hierna: akoestisch rapport). Voorts is in opdracht van de raad een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting afkomstig van motorbewegingen op het bedrijfsterrein gedurende de dag, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de door WNP raadgevende ingenieurs opgestelde notitie met nummer 6081229.N03 van 25 februari 2011. In deze notitie staat dat door het plaatsen van een geluidscherm met een hoogte van 1,5 m wordt voldaan aan de maximale geluidniveaus. In de memo van 8 februari 2012 stelt de raad dat bronmaatregelen de voorkeur verdienen boven overdrachtsmaatregelen en dat in plaats van het aanbrengen van een geluidscherm door middel van een maatwerkvoorschrift zal worden vastgelegd dat niet met draaiende motor op het bedrijfsterrein mag worden gereden.
Uit bovengenoemde stukken blijkt dat door middel van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) aan de wettelijke geluidswaarden kan worden voldaan en dat rekening is gehouden met de indirecte geluidhinder afkomstig van 20 motoren per dag op de openbare weg. De door [verzoekers] bij het akoestisch rapport en de notitie geplaatste kanttekeningen geven de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat in deze stukken is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten of dat deze anderszins dusdanige gebreken vertonen dat de raad zijn besluit daarop niet heeft kunnen baseren. Het standpunt van de raad dat de ontwikkeling geen onaanvaardbaar risico met zich brengt, gelet op het kleinschalige karakter van het bedrijf en omdat is voldaan aan de eisen zoals gesteld in het Barim, komt de voorzitter niet onredelijk voor.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
2.4. [verzoekers] stellen tevens dat de gevolgen van het plan voor de parkeersituatie onvoldoende zijn onderzocht. Zij wijzen er hierbij op dat in het rapport "parkeeronderzoek n.a.v. plannen tot opheffing parkeerterrein nabij Hoofdstraat 32, Nieuwolda" wordt geconcludeerd dat een onveilige situatie zal ontstaan indien er geparkeerd wordt op de Hoofdstraat.
2.4.1. De raad stelt dat regelmatig onderzoek ter plaatse plaatsvindt en dat daaruit blijkt dat langs de Hoofdstraat altijd parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Gelet daarop en op de kleinschalige aard van de mogelijk gemaakte ontwikkeling zal het plan niet leiden tot parkeerproblemen of verkeersonveiligheid. Indien nodig kunnen langs de Hoofdstraat evenwel extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd, aldus de raad.
2.4.2. In het aangevoerde ziet de voorzitter geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de raad dat de ontwikkeling niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerproblemen of verkeersonveilige situaties ter plaatse.
2.4.3. [verzoekers] stellen ten slotte dat het pand vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt niet past in de omgeving en dat de raad ten onrechte geen alternatieve locaties voor de motorshop heeft bezien.
2.4.4. Bij de keuze van de bestemming dient de raad een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat twee alternatieve locaties zijn onderzocht en dat deze locaties om diverse redenen niet geschikt zijn bevonden. De raad stelt dat de onderhavige locatie geschikt is voor de ontwikkeling, omdat het toevoegen van een voorziening leidt tot een versterking van het lint en een verbetering van de leefbaarheid van de kern. Wat betreft de ter zitting door [verzoekers] aangedragen alternatieve locatie heeft de raad ter zitting toegelicht dat die locatie niet geschikt is omdat de raad het bestaande doorzicht ter plaatse wenst te behouden. De raad heeft voorts toegelicht dat de voorziene motorshop wat betreft bouwvolume, nokrichting en rooilijn past in de omgeving.
Uit het vorenstaande blijkt dat de raad alternatieve locaties heeft bezien en dat deze zijn meegewogen in de belangenafweging. In het aangevoerde ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de motorshop past in de omgeving.
2.5. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2012