ECLI:NL:RVS:2012:BV9466

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106733/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor appartementen met vrijstelling bestemmingsplan in Voorthuizen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het college van burgemeester en wethouders van Barneveld een bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van 20 appartementen op verschillende percelen aan de Hoofdstraat in Voorthuizen. Het college verleende deze vergunning onder vrijstelling van het bestemmingsplan. De appellant, wonend in Voorthuizen, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 10 mei 2011, waarin het beroep van de appellant gegrond werd verklaard en het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 17 januari 2012 heeft de appellant zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte een advies van de welstandscommissie buiten beschouwing had gelaten. De Raad van State overweegt dat de rechtbank dit advies terecht niet heeft meegenomen, omdat het niet tijdig was ingediend volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State heeft ook gekeken naar de stedenbouwkundige randvoorwaarden die aan het bouwplan zijn gesteld. De appellant betoogde dat het college niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling had kunnen besluiten, omdat het bouwplan niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden was voldaan, omdat de bouwvolumes te veel op elkaar leken en er geen sprake was van de vereiste variatie.

Uiteindelijk verklaart de Raad van State het hoger beroep gegrond en gelast het college om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de uitspraak. De kosten voor de behandeling van het hoger beroep worden niet vergoed, behalve de griffierechten die aan de appellant worden terugbetaald.

Uitspraak

201106733/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 mei 2011 in zaak nr. 10/4390 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het college onder vrijstelling van het bestemmingsplan aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het oprichten van 20 appartementen op de percelen Hoofdstraat 96, 96a, 96b, 96c, 96d, 96e, 96g, 96h, 96k, 96m, 98, 98a, 98b, 98c, 98d, 98e, 98g, 98h, 98k, 98m, te Voorthuizen (hierna onderscheidenlijk: het bouwplan en de percelen).
Bij besluit van 29 oktober 2010, voor zover thans van belang, heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw beslissing op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2012, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Hoekstra, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank het door hem overgelegde advies van de welstandscommissie Welmon van 28 maart 2011 (hierna: het rapport), dat twee dagen voor de zitting bij de rechtbank is ingediend, ten onrechte wegens strijd met de goede procesorde buiten haar beschouwing heeft gelaten.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. [appellant] heeft het rapport niet binnen die termijn ingediend. Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat het er bezwaar tegen had dat het rapport in de beoordeling werd betrokken, omdat het niet in staat was om er adequaat op te reageren. De rechtbank heeft het onder die omstandigheden terecht buiten beschouwing gelaten. Het betoog faalt.
2.2. Het project voorziet, behalve in het realiseren van de 20 appartementen, in de aanleg 24 parkeerplaatsen op de percelen en zes openbare parkeerplaatsen aan de Hoofdstraat.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan "Voorthuizen" rust op de percelen de bestemming "Verzorgende bedrijven" en "Voor- en zijtuin". Het bouwplan is hiermee in strijd. Om realisering ervan niettemin mogelijk te kunnen maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening daarvan vrijstelling verleend. De ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling is neergelegd in "Ruimtelijke onderbouwing, Hoofdstraat 96-100" en de "Nota zienswijzen vrijstelling Hoofdstraat 96-100" van april 2010.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het feit dat het college in 1993 en 1998 heeft geweigerd aan de realisering van vergelijkbare bouwplannen medewerking te verlenen, voor de beoordeling van het bouwplan niet van belang is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de eerdere verzoeken meer dan 10 jaar geleden zijn gedaan, het bouwplan door het college naar de huidige maatstaven moest worden beoordeeld en daarbij in aanmerking genomen dat het college in de Nota zienswijzen, vrijstelling Hoofdstraat 96-100, van april 2010 te kennen heeft gegeven dat onder meer het gevoerde huisvestingsbeleid is veranderd en het het bouwplan acceptabel acht.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling heeft kunnen besluiten, nu het bouwplan volgens het rapport niet binnen de door het college geformuleerde stedenbouwkundige randvoorwaarden past.
2.5.1. Volgens de stedenbouwkundige randvoorwaarden, voor zover thans van belang, moet het project uit twee losse volumes bestaan, met een beperkte frontbreedte van ongeveer 12 tot 13 meter en een bouwhoogte van maximaal twee bouwlagen met een kap. De losse volumes moeten onderling verschillen, zodat er geen symmetrie is, aldus die randvoorwaarden.
2.5.2. Volgens, zowel het welstandsadvies van 28 november 2011, als het in zoverre niet weersproken rapport, voorziet het bouwplan in twee vrijwel identieke bouwvolumes. Het onderscheid bestaat uit niet meer dan de beëindiging van de middenrisalieten en de kleurstelling van het metselwerk, wat volgens het advies een te beperkt middel vormt om de symmetrie tussen beide bouwvolumes op te heffen. Vergunninghoudster heeft ter zitting erkend dat de verschillen zo beperkt zijn, dat er tussen de bouwvolumes symmetrie is. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte door het college voldoende gemotiveerd geacht dat aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden is voldaan. Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak en die van de rechtbank, voor zover die niet, dan wel tevergeefs, is aangevochten, een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Ten aanzien van het verzoek van [appellant] om het college te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het verzenden van brieven en faxberichten wordt overwogen dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts komen de gestelde kosten van een rapport niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het niet is opgesteld voor de behandeling van het hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Barneveld aan [appellant] de door hem betaalde griffierechten ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012
17-712.