201012498/1/R4.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Schoonhoven,
de raad van de gemeente Schoonhoven,
verweerder.
Bij besluit van 7 oktober 2010 heeft de raad van de gemeente Schoonhoven het bestemmingsplan "Binnenstad herziening 2 - 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2012, waar [appellant] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door J. Kok, werkzaam bij de gemeente, en ing. R. Leek, werkzaam bij AmerAdviseurs B.V., zijn verschenen.
2.1. Het plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Binnenstad". Het plan voorziet onder meer in een juridisch-planologische regeling voor nieuwe ontwikkelingen in de binnenstad van Schoonhoven.
2.2. [appellant] betoogt dat het niet van behoorlijk bestuur getuigt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze mondeling toe te lichten in de commissievergadering, nu hij hiervoor geen uitnodiging heeft gekregen.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat in overeenstemming met artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een ieder gedurende de zienswijzetermijn in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen omtrent het ontwerpplan naar voren te brengen. [appellant] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Dat [appellant] geen uitnodiging heeft gekregen voor de commissievergadering van 14 september 2010 leidt niet tot het oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten of dat jegens hem gehandeld is in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu uit de Wro, de Algemene wet bestuursrecht of enige andere wettelijke bepaling noch de algemene beginselen van behoorlijk bestuur de verplichting voortvloeit om hem in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze daarnaast ook mondeling toe te lichten. Het betoog faalt.
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Kantoor" op de achterzijde van zijn perceel aan de [locatie] te Schoonhoven. [appellant] wenst aldaar een bestemming als burgerwoning ten behoeve van het bouwen van een tweede woning. Het gemeentelijk beleid verzet zich volgens [appellant] niet tegen de bouw van een tweede woning. [appellant] betwist tevens dat zijn perceel historische waarde heeft, nu de cultuurhistorische bestemming die hierop rustte is omgezet in een tuinbestemming. Voorts leidt de bouw van de woning niet tot meer bebouwing en ongewenste verdichting. Ontsluiting van de tweede woning via de bestaande uitrit is mogelijk evenals ontsluiting naar de C.G. Roosweg, nu hiervoor ontheffing is verleend door de provincie, aldus [appellant]. Verder ziet [appellant] niet in dat een kantoorbestemming met toegestane mantelzorg op zijn perceel de goede ruimtelijke ordening beter dient dan een woonbestemming.
[appellant] wijst er daarnaast op dat het gemeentebestuur heeft toegezegd mee te zullen werken aan de door hem gewenste bestemming.
Ten slotte doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daartoe naar de situatie dat in de omgeving de bouw van twee woningen op de voormalige gemeentewerf en een kerkelijk centrum is toegestaan, hoewel dit een verdichting van de stadsrand tot gevolg heeft. Ook verwijst hij naar de situatie ter plaatse van de percelen Spoorsingel 17,19 en 21. Ter plaatse van deze percelen is een tweede woning in de achtertuin wel toegestaan, aldus [appellant].
2.3.1. Het perceel van [appellant] heeft volgens de raad een hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde, gelet op de ligging hiervan in de vrije ruimte rondom de historische vestingwerken in de binnenstad. Gelet hierop acht de raad een tweede woning op de achterzijde van voornoemd perceel niet wenselijk, omdat dit ten koste gaat van het ruimtelijk karakter van openheid en groen van dit deel van de binnenstad. Toekenning van een woonbestemming kan bovendien, gelet op de bouwmogelijkheden die deze bestemming schept, leiden tot een ongewenste verdere verdichting. Het eventueel toelaten van het gebruik van het kantoor als woning in het kader van mantelzorg kent dit effect niet vanwege de tijdelijke aard daarvan. Verder stelt de raad dat ontsluiting van de beoogde tweede woning in strijd is met de Bouwverordening Schoonhoven.
2.3.2. Op het perceel [locatie] bevindt zich aan de voorzijde een woning en aan de achterzijde een kantoor. Het plan voorziet in een regeling voor de achterzijde van het perceel. Aan de gronden van dit gedeelte van het perceel zijn de bestemmingen "Kantoor" en "Tuinen" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de op de verbeelding aangewezen gronden voor de bestemming "Kantoor" bestemd voor het kantoor behorende bij deze woning, en de daarbij behorende in- en uitritten.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de op de verbeelding aangewezen gronden voor de bestemming "Tuinen" bestemd voor tuinen.
2.3.3. De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant] is gelegen in de vrije ruimte nabij de historische vestingwerken in de Binnenstad. Nog daargelaten de vraag of een goede ontsluiting van de gewenste tweede woning is gegarandeerd heeft de raad, ook al is op die gronden reeds een kantoorruimte aanwezig, in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het behoud van het open en groene karakter van dit deel van de binnenstad en in verband hiermee aan het voorkomen van een verdere verdichting daarvan dan aan het belang van [appellant] bij de bouw van een tweede woning. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad de toezegging is gedaan, dat de gemeente bereid was medewerking te verlenen aan de door hem gewenste bestemming. De brief van het hoofd van de afdeling VROM namens het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven van 7 maart 2006 kan niet worden beschouwd als een toezegging die aan de raad is toe te rekenen.
2.3.4. Voor zover [appellant] stelt dat gehandeld is in strijd met het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling als volgt.
Ten aanzien van de twee voorziene woningen op de voormalige gemeentewerf aan de Spoorsingel 13 heeft de raad gesteld dat deze passen in het bebouwingsbeeld van die zijde van de Spoorsingel van naast elkaar staande, vrijstaande woningen met relatief diepe en daarbij horende, vrijwel onbebouwde achtertuinen, terwijl het in de situatie van [appellant] gaat om de bouw van een tweede woning in de bij zijn woning horende achtertuin.
Ten aanzien van de percelen Spoorsingel 17,19 en 21 gaat het volgens de raad om een voormalige boerderij die is gesplitst in twee woningen met de huisnummers 17 en 19 en een tot woning omgebouwde stal met huisnummer 21. Deze woningen liggen evenwijdig aan de Spoorsingel en passen, anders dan de door [appellant] gewenste tweede woning, binnen het voornoemde bebouwingsbeeld.
Ten slotte is wat betreft het kerkelijk centrum aan de Groene Singel 10 volgens de raad, anders dan in de situatie van [appellant], sprake van een ruimtelijk gewenste ontwikkeling ten behoeve van maatschappelijke doeleinden.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de situatie op het perceel van [appellant].
2.4. Voor zover [appellant] verzoekt zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, wordt overwogen dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012