201104267/1/R1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Bocholtzerheide, gemeente Simpelveld,
de raad van de gemeente Simpelveld,
verweerder.
Bij besluit van 20 januari 2011, nummer VI-3, heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]- [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 mei 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.J.E. Aerts en mr. H.B.M. Verhoeven, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet in de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel [locatie 1] en de bestemming "Wonen" voor gronden naast het perceel [locatie 2]. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is uitgegaan van een combinatie van het beleid Ruimte voor Ruimte Zuid-Limburg (hierna: RvR-beleid) en het beleid Verhandelbare Ontwikkelings-Rechten methode (hierna: VORm-beleid). In dit verband is op het perceel [locatie 1] voorzien in de sloop van twee kippenstallen en een kippenstal annex machineberging van in totaal 615 m² en op de gronden naast het perceel [locatie 2] in de bouw van een woning.
2.2. [appellant], eigenaar van het perceel [locatie 2], richt zich tegen de realisatie van de woning op het naastgelegen perceel. Volgens [appellant] had de raad toepassing moeten geven aan het zogeheten Limburgs Kwaliteitsmenu. De raad heeft een oud advies van de Kwaliteitscommissie Limburg aan het plan ten grondslag gelegd en is ten onrechte en op onjuiste wijze uitgegaan van het RvR-beleid. Zo is volgens [appellant] niet voldaan aan de voorwaarde om 750 m² aan bedrijfsgebouwen te slopen, zodat de beoogde ontsteningswinst niet wordt bereikt. Daarbij voert [appellant] aan dat er meer kan worden gesloopt dan is beoogd nu er, anders dan de raad stelt, geen sprake is van een carréboerderij. Verder betoogt [appellant] dat zelfs als op de locatie niet de vereiste 750 m² aan de bedrijfsgebouwen kan worden gesloopt, ook niet voldaan is aan de nadere voorwaarde elders 200 m² aan bedrijfsgebouwen te slopen.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij het RvR-beleid heeft toegepast, aangevuld met het VORm-beleid, omdat beide instrumenten hetzelfde doel hebben. Volgens de raad is het niet mogelijk om op de slooplocatie 750 m² aan bedrijfsgebouwen te slopen, waarbij hij heeft gewezen op het belang van het behoud van een stal die na renovatie aansluiting vindt bij de oorspronkelijke nabijgelegen carréboerderijen. Voorts is het volgens de raad niet mogelijk gebleken om 200 m² aan bedrijfsbebouwing elders te slopen. Om die reden heeft de raad de voor toepassing van het RvR-beleid ontbrekende oppervlakte van 200 m² te slopen bedrijfsgebouwen financieel laten compenseren door een storting aan de gemeente op basis van het VORm-beleid.
2.2.2. Aan de gronden op het perceel [locatie 1] zijn de bestemming "Agrarisch met waarden" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels mag op de tot "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden niet worden gebouwd. Ingevolge lid 3.3 kan het college van burgemeester en wethouders voor kleinschalige recreatieve voorzieningen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten afwijken van lid 3.2.
2.2.3. Aan de gronden op het perceel naast [locatie 2] zijn de bestemming "Wonen" met de aanduiding "bijgebouwen" en de medebestemming "Waarde - Archeologie" alsmede de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels mogen op de tot "Wonen" bestemde gronden één woning per bouwperceel en bijgebouwen worden gebouwd. Daarbij mag de goothoogte maximaal 6 m en de (bouw)hoogte maximaal 8,5 m bedragen. De inhoud van woningen mag maximaal 750 m3 bedragen. De oppervlakte van bijgebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde mag per woning tezamen ten hoogste 70 m² bedragen, met dien verstande dat ten hoogste 40% ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" bebouwd mag worden. Ingevolge lid 4.3 kan het college van burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van verschillende onderdelen van lid 4.2.1.
2.2.4. In het RvR-beleid staat dat het recht op het bouwen van een compensatiewoning uitsluitend ontstaat indien sprake is van de sloop van minimaal 750 m² aan aanwezige bedrijfsgebouwen. Bij het toepassen van het RvR-beleid dient uitdrukkelijk als voorwaarde te worden gesteld dat het restant aan bedrijfsgebouwen alsmede aanwezige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en erfverhardingen eveneens zullen worden gesloopt respectievelijk verwijderd. Voorts bestaat naast deze mogelijkheid de mogelijkheid van saldering. Meerdere bedrijven mogen gezamenlijk één plan indienen waarbij het aantal vierkante meters te slopen bedrijfsgebouwen bij elkaar wordt opgeteld, en waarbij de som daarvan gedeeld door 750 m² het aantal compensatiewoningen oplevert. Uitsluitend bedrijven die minimaal een oppervlakte van 200 m² bedrijfsgebouwen slopen kunnen meedoen.
Het VORm-beleid biedt een kader om ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken mits daar een kwaliteitsverbeterende maatregel tegenover staat. Deze maatregelen kunnen in geld worden uitgedrukt.
2.2.5. In de plantoelichting staat dat ten behoeve van de bouw van de woning in totaal 615 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen zal worden gesloopt en dat de betrokken bebouwingsrechten zullen worden doorgehaald. Voorts staat in de plantoelichting dat niet aan de voorwaarde van het RvR-beleid om 750 m² aanwezige bedrijfsbebouwing te slopen kan worden voldaan. Er is daarom gezocht naar een combinatie van het RvR-beleid en het VORm-beleid omdat deze beide hetzelfde doel hebben, te weten een kwaliteitsverbetering van het buitengebied in ruil voor een rode ontwikkeling buiten de rode contour. Er is een tekort van 135 m² om deel te kunnen nemen aan het RvR-beleid. Gezien slechts bedrijven met een minimale oppervlakte van 200 m² kunnen meedoen, is voorgesteld de ontbrekende vierkante meters, zijnde de minimale oppervlakte van 200 m², te kwantificeren in een bedrag dat wordt aangewend voor de realisatie van de tegenprestatie in het kader van het VORm-beleid, aldus de plantoelichting.
2.2.6. Gelet op 2.2.4 en 2.2.5 hebben het RvR-beleid en het VORm-beleid als doel een kwaliteitsverbetering van het buitengebied in ruil voor een rode ontwikkeling buiten de rode contour tot stand te brengen. De raad heeft het RvR-beleid en het VORm-beleid gecombineerd toegepast aangezien het RvR-beleid alleen niet de thans in het plan neergelegde bouwmogelijkheid bood. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een dergelijke gecombineerde toepassing uitgesloten dient te worden geacht. Met vaststelling door het college van gedeputeerde staten van Limburg van het Limburgs Kwaliteitsmenu in januari 2010 zijn onder meer het RvR-beleid en het VORm-beleid vervallen. De raad heeft het nu voorliggende plan aangemeld bij het provinciebestuur als pijplijnplan als bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu, zijnde een plan met een lange voorgeschiedenis. Over het plan is regelmatig overleg gevoerd met medewerkers van de provincie. Door het plan als pijplijnplan aan te merken valt dit niet onder het Limburgs Kwaliteitsmenu. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor toepassing van het RvR-beleid gecombineerd met het VORm-beleid. De omstandigheid dat het advies van de Kwaliteitscommissie Limburg reeds dateert van 17 februari 2009 maakt dat niet anders. Overigens is niet gebleken dat het RvR-beleid gecombineerd met het VORm-beleid wezenlijk verschilt van hetgeen met het Limburgs Kwaliteitsmenu is beoogd.
2.2.7. Voor zover [appellant] betoogt dat ten onrechte niet alle voor sloop in aanmerking komende gebouwen op het perceel [locatie 1] worden gesloopt, overweegt de Afdeling dat een deel van de gebouwen, met name een voormalige graanschuur die inmiddels ongeveer 200 jaar oud is en deel uitmaakt van het oorspronkelijke gebouwencomplex, nog in gebruik is voor grondgebonden agrarisch gebruik en na herstel weer een invulling zal vormen van de lintbebouwing ter plaatse. Tevens zal daarmee aansluiting plaatsvinden bij de aanwezige carréboerderijen. De raad heeft hierin in redelijkheid aanleiding kunnen zien voor zijn standpunt dat niet meer dan 615 m² aan bebouwing ter plaatse kan worden gesloopt.
2.2.8. Voor zover [appellant] betoogt dat ten onrechte niet elders 200 m² aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, overweegt de Afdeling dat de raad onder meer met behulp van adviesbureau Arvalis heeft gezocht naar de ontbrekende vierkante meters te slopen bebouwing. Dit onderzoek heeft geen uitkomst geboden nu eigenaren van percelen, waar bedrijfsgebouwen gesloopt kunnen worden, daaraan geen medewerking wilden verlenen. Verder heeft [appellant] niet onderbouwd waar volgens hem wel sloopmogelijkheden bestaan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen mogelijkheid bestaat om elders 200 m² aan bedrijfsgebouwen te slopen.
2.3. [appellant] betoogt dat de compensatiewoning in strijd met het RvR-beleid is voorzien naast het perceel [locatie 2]. Er is ten onrechte niet gezocht naar een plek voor de woning binnen de rode contour. Ook is de woning zonder nader onderzoek niet op de sloopkavel geprojecteerd. [appellant] voert aan dat hij onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties en volgens hem zijn er diverse locaties binnen het lint Baneheide waar geen geurhinder wordt ondervonden en de compensatiewoning derhalve gerealiseerd kan worden. Ook wordt met de locatie naast [locatie 2] het daar aanwezige lint in strijd met het RvR-beleid uitgebreid.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat nieuwbouw op de slooplocatie en op locaties in de nabijheid daarvan niet mogelijk is gelet op de geurhinder van rundveebedrijven op de percelen Baneheide 28 en 33. Ook direct buiten de geurcontouren is een goed woon- en leefklimaat niet verzekerd. Verder begint ten zuiden van de Plateweg het buitengebied. Voorts stelt de raad dat de woning is voorzien direct aansluitend aan de lintbebouwing aan de noordzijde van de Baneheiderweg. Doordat de lintbebouwing aan de zuidzijde van de Baneheiderweg verder doorloopt in westelijke richting is sprake van een locatie gelegen in het bestaande lint van de Baneheiderweg. Het lint houdt, anders dan [appellant] betoogt, dan ook niet op ter plaatse van zijn woning, aldus de raad.
2.3.2. In het RvR-beleid staat dat voor voormalige bedrijven welke gelegen zijn in de linten/clusters de volgende regels gelden. Compensatiewoningen dienen, met het oog op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied van Zuid-Limburg, bij voorkeur binnen de rode contouren zoals deze zijn aangewezen in de Partiële streekplanherziening openruimte- en bufferzonebeleid Zuid-Limburg gebouwd te worden.
Voorts staat in het RvR-beleid dat indien terugbouw binnen de rode contour niet mogelijk is, de kavel waar gesloopt wordt in aanmerking komt voor een compensatiewoning. Indien het een reeds beëindigd bedrijf betreft, waarvan de bouwkavel niet meer is opgenomen in een vigerend bestemmingsplan, dient de agrarische bedrijfskavel te worden genomen zoals deze was vastgelegd vóór de bedrijfsbeëindiging.
Voor zover de compensatiewoning niet op planologisch verantwoorde wijze op de sloopkavel kan worden gerealiseerd, kan gezocht worden naar een andere locatie binnen hetzelfde lint/cluster. Hierbij komen alleen inbreidingslocaties binnen linten/clusters in aanmerking. De bouw van een compensatiewoning mag niet leiden tot uitbreiding van een lint/cluster.
Ten slotte kan voor compensatiewoningen gezocht worden naar verantwoorde woningbouwlocaties in andere linten of clusters binnen het gebied waar het RvR-beleid van toepassing is.
2.3.3. De raad heeft ter zitting onweersproken te kennen gegeven dat geen in omvang geschikte percelen zijn gevonden binnen de rode contouren om de beoogde woning te realiseren.
Voorts heeft de raad aannemelijk gemaakt dat herbouw van een woning op de slooplocatie niet mogelijk is gelet op de geurhinder vanwege het nabijgelegen rundveebedrijf ter plaatse van Baneheide 28. Wat betreft andere mogelijke plekken binnen hetzelfde lint/cluster is niet aannemelijk gemaakt dat zich hier mogelijkheden tot aankoop voordeden. Daarbij ziet de Afdeling aanleiding de raad te volgen in zijn standpunt dat ook deze plekken in redelijkheid geen mogelijkheid tot nieuwbouw bieden vanwege de te ondervinden geurhinder. Dat ter plaatse van Baneheide 33 feitelijk geen dieren meer worden gehouden, maakt niet dat met geurhinder vanwege dat rundvee- en varkensbedrijf geen rekening kan worden gehouden, nu niet is gebleken dat de milieuvergunning voor dat bedrijf is vervallen.
Niet in geschil is dat de woning is geprojecteerd op een plaats binnen het gebied waar het RvR-beleid van toepassing is. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woning is geprojecteerd op een plek in een bestaand lint aangezien de woonbebouwing aan de overzijde van de weg doorloopt tot voorbij de bouwlocatie.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de locatie van de voorziene woning in overeenstemming is met het RvR-beleid.
2.4. [appellant] betoogt dat de toepassing van het RvR-beleid niet leidt tot milieu- of kwaliteitswinst mede omdat de milieuvergunning van de voormalige pluimveehouderij op het perceel [locatie 1] reeds jaren geleden is komen te vervallen en de voorziene woning gerealiseerd zal worden op een stuk open agrarisch gebied met landschappelijke waarden.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de sloop en de vervangende nieuwbouw tot daadwerkelijke kwaliteitswinst zullen leiden. Volgens de raad zal door de afstoting van de intensieve veehouderijtak en de daarmee gepaard gaande sloop van de opstallen aan de ontsteningswinst tegemoet worden gekomen.
2.4.2. Het doel van het RvR-beleid is met name het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap door de sloop van bestaande agrarische landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. Anders dan [appellant] betoogt is milieuwinst geen doel op zich. De Afdeling acht aannemelijk dat de sloop van de opstallen op de slooplocatie, anders dan [appellant] betoogt, tot een kwaliteitswinst zal leiden doordat de sloop een doorzicht mogelijk maakt naar het achtergelegen buitengebied. Het zuidelijk gelegen karakteristieke bos zal meer relatie krijgen met dit buitengebied. Hierdoor zal een versterking plaatsvinden van de landschappelijke waardevolle patronen en landschapsstructuren. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door de toekenning van de bestemming "Agrarisch met waarden" zonder wezenlijke bouwmogelijkheden deze openheid wordt gewaarborgd. In de beoordeling van de vraag of kwaliteitswinst wordt behaald, heeft de raad geen doorslaggevende betekenis behoeven toe te kennen aan de omstandigheid dat de compensatiewoning op een thans onbebouwd perceel is voorzien. Het betoog dat niet wordt voldaan aan het doel van het RvR-beleid faalt.
2.5. [appellant] betoogt ten slotte dat de planregels in verhouding tot de bestaande woningen te ruime bouwmogelijkheden bieden. Ten onrechte zijn die mogelijkheden niet afgestemd op de gemiddelde bouwmassa op de naastgelegen percelen.
2.5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bouwmogelijkheden vergelijkbaar zijn met die in het bestemmingsplan "Buitengebied". Dit bestemmingsplan geldt, zo is ter zitting door de raad bevestigd, ook voor Bocholtzerheide. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid vergelijkbare bouwmogelijkheden heeft kunnen toekennen. De omstandigheid dat deze bouwmogelijkheden voor de omliggende percelen niet ten volle zijn benut, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012