201107587/1/A2.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 juni 2011 in zaak nr. 09/4700 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college de woning (hierna: de villa) en de garage van [appellant] aan [locatie] in Leidschendam-Voorburg aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Bij besluit van 25 mei 2009 (hierna ook: het aanwijzingsbesluit) heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, het bezwaar gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de aanwijzing van de garage als beschermd monument, dit voor het overige opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 10 april 2007 vernietigd.
Bij uitspraak van 1 juni 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 mei 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gelijktijdig met zaak nr.
201107593/1/A2behandeld op 15 februari 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R.B. van Heijningen, advocaat te Den Haag en het college, vertegenwoordigd door mr. H.W.J.M. Görtz, mr. H. Wijten, en M.E. van Haersma Buma, allen werkzaam bij de gemeente Leidschendam-Voorburg, zijn gehoord.
2.1. Bij besluit van 6 juni 2007 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 10 april 2007 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2008 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2009 in zaak nr.
200804841/1heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep van [appellant] gegrond verklaard, de uitspraak van 13 mei 2008 vernietigd en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het besluit van 6 juni 2007 vernietigd wegens een motiveringsgebrek.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college bij het aanwijzingsbesluit opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant].
2.2. De rechtbank heeft het aanwijzingsbesluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2, eerste lid, en 7:9 van de Awb, omdat [appellant] niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord over de nieuwe redengevende omschrijving van het bureau TasT van 1 mei 2009 die aan het aanwijzingsbesluit ten grondslag ligt. Zij heeft de rechtsgevolgen van het aanwijzingsbesluit evenwel in stand gelaten, aangezien in deze redengevende omschrijving toereikend is gemotiveerd waarom de villa van monumentale waarde is, de beroepsgronden van [appellant] reeds door de Afdeling zijn verworpen in haar uitspraak van 25 maart 2009 en de door [appellant] overgelegde brief van EBM Vastgoed van 17 december 2010 geen aanleiding heeft gegeven tot een ander oordeel te komen.
2.3. [appellant] voert aan dat de rechtbank bij het in stand laten van de rechtsgevolgen van het aanwijzingsbesluit heeft miskend dat de villa geen beschermd gemeentelijk monument meer is, nu het college in het aanwijzingsbesluit heeft gesteld: "Wij vernietigen in deze beslissing op bezwaar het eerdere aanwijzingsbesluit van 10 april 2007". [appellant] is van plan de villa te slopen en wil met het hoger beroep bereiken dat de beschermde status van de villa vervalt.
2.3.1. Dit betoog faalt. De door [appellant] aangehaalde zin staat niet op zichzelf, maar moet worden gelezen in samenhang met de verdere inhoud van het aanwijzingsbesluit en de redengevende omschrijving van 1 mei 2009. Daaruit volgt dat de vernietiging van het besluit van 10 april 2007 moet worden geduid als de gedeeltelijke herroeping van dit besluit als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, en dat het college in de plaats daarvan heeft beslist dat de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument niet meer op de garage maar uitsluitend op de villa ziet.
2.4. [appellant] betoogt dat uit rechtsoverweging 2.5.3. van de uitspraak van 25 maart 2009 en de gegrondverklaring van zijn hoger beroep volgt dat de Afdeling zijn gronden niet heeft verworpen en dat de rechtbank derhalve ten onrechte de rechtsgevolgen van het aanwijzingsbesluit in stand heeft gelaten.
2.4.1. Onder 2.2.1. tot en met 2.2.5. van de uitspraak van 25 maart 2009 heeft de Afdeling het betoog van [appellant] verworpen, dat de rechtbank heeft miskend dat de aanwijzingsprocedure niet zorgvuldig is geweest en dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de villa wel, en andere vergelijkbare panden niet als beschermd monument zijn aangewezen.
Onder 2.3.1. heeft de Afdeling het betoog verworpen dat de rechtbank heeft miskend dat het college een onjuiste afweging heeft gemaakt tussen het algemeen belang dat met de aanwijzing wordt gediend en het financiële belang van [appellant].
Onder 2.4.1. heeft de Afdeling voorts het betoog verworpen dat de aanwijzing het eigendomsrecht van [appellant] onevenredig aantast en deze gelijk valt te stellen met een onteigening.
Onder 2.5.2. heeft de Afdeling geconcludeerd dat de door [appellant] overgelegde adviezen van C. Bauwman van morePlatz van 18 augustus 2008 en van Projectontwikkelaars & Bouwers Van Omme & De Groot van 4 maart 2008 geen aanleiding geven voor het oordeel dat de villa en de garage ten onrechte zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Aangezien de Afdeling hiermee uitdrukkelijk en zonder voorbehoud voormelde beroepsgronden van [appellant] heeft verworpen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zij van de juistheid van dit oordeel heeft uit te gaan.
2.4.2. Onder 2.5.3. van de uitspraak van 25 maart 2009 heeft de Afdeling, mede op grond van het door [appellant] overgelegde advies van Architectenburo Van Vliet B.V. van 6 augustus 2007 (hierna: het advies van Van Vliet), geconcludeerd dat het college de beschermingswaardigheid van de garage bij besluit van 6 juni 2007 onvoldoende heeft gemotiveerd. Niet in geschil is dat de garage geen beschermd monument meer is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in de redengevende omschrijving van 1 mei 2009 toereikend is gemotiveerd waarom de villa beschermingswaardig is. De enkele verwijzing door [appellant] in hoger beroep naar zijn bij de rechtbank ingediende beroepschrift biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank in de brief van EBM Vastgoed van 17 december 2010 en het advies van Van Vliet aanleiding had moeten zien anders te concluderen.
2.4.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de villa aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument en zij heeft terecht gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het aanwijzingsbesluit in stand blijven. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012