ECLI:NL:RVS:2012:BV9497

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008506/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor ontgronding in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor het ontgronden van diverse percelen in de gemeente Venray. Het college van gedeputeerde staten van Limburg heeft op 22 juli 2010 een vergunning verleend aan de vergunninghoudster voor het ontgronden van deze percelen, maar dit besluit is door twee appellanten aangevochten. De appellanten stellen dat de beoogde ontgronding in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat het te vroeg is om te concluderen dat er planologische medewerking zal worden verleend door de gemeente. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 februari 2012 behandeld. De Afdeling overweegt dat het college in beginsel positief tegenover de ontgronding staat en bereid is om planologische medewerking te verlenen. De Afdeling concludeert dat de vergunning niet verleend kan worden indien de ontgronding in strijd is met een ruimtelijk besluit, tenzij deze strijd naar verwachting zal worden opgeheven. De Afdeling oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vergunningverlening niet in de weg staat aan artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet. Echter, het beroep van appellant sub 1 is gegrond, omdat het college niet in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen overgaan voor het perceel van appellant sub 1, waar geen toestemming voor ontgronding is gegeven. Het besluit van het college wordt vernietigd voor zover het ziet op dit perceel. Het beroep van appellanten sub 2 is ongegrond. De proceskosten van appellant sub 1 worden vergoed, terwijl voor appellanten sub 2 geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

201008506/1/R4.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Castenray, gemeente Venray,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Castenray, gemeente Venray,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2010, kenmerk 09/14264, heeft het college een vergunning onder voorschriften verleend aan [vergunninghoudster] voor het ontgronden van diverse percelen, kadastraal bekend gemeente Venray, Sectie R, diverse nummers.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 30 augustus 2010, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 31 augustus 2010, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 27 september 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door, R.W.P. van Tol en ing. R.H.J. Pepels, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord, [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Blokland, advocaat te Ede, en ir. A.G.H. Reintjes.
2. Overwegingen
2.1. De ontgronding van het terrein heeft ten doel het realiseren van een groene afronding aan de noordzijde van de bestaande winplaats De Diepeling alsmede het winnen van de daarbij vrijkomende specie.
2.2. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat de beoogde ontgronding in strijd is met het vigerende bestemmingsplan alsmede met het in procedure zijnde ontwerpbestemmingsplan. Het is volgens hen voorts te vroeg om ervan uit te kunnen gaan dat de raad of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray planologische medewerking zal verlenen.
2.2.1. Het college brengt naar voren dat er op gemeentelijk niveau voldoende bestuurlijk draagvlak is om de voorgenomen ontgronding planologisch in te passen.
2.2.2. Ingevolge artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet, voor zover hier van belang, wordt een vergunning niet verleend indien de beoogde ontgronding in strijd is met een ruimtelijk besluit, tenzij de strijd naar verwachting zal worden opgeheven.
2.2.3. Daargelaten het antwoord op de vraag of de voorziene ontgronding in strijd is met het vigerende bestemmingsplan of een nieuw vast te stellen bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat uit de brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray van 28 augustus 2009 volgt dat het college in beginsel positief tegenover de ontgronding staat en bereid is om planologische medewerking te verlenen. Ten tijde van het bestreden besluit had [vergunninghoudster] ten behoeve van de aanvraag van een projectbesluit (thans: een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan) een ruimtelijke onderbouwing bij het college van burgemeester en wethouders ingediend. Mogelijke strijd met het vigerende of nog vast te stellen bestemmingsplan zal door het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking naar verwachting worden opgeheven.
Onder deze omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet niet aan vergunningverlening in de weg staat.
2.3. Voor zover [appellanten sub 2] in hun beroepschrift hebben verwezen naar de inhoud van de door hen tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze, overweegt de Afdeling dat hierop in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan. [appellanten sub 2] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat een deel van de vergunning niet uitvoerbaar is. In dit verband brengt hij naar voren dat hij als eigenaar van het in de vergunning opgenomen perceel kadastraal bekend gemeente Venray, sectie R, nummer 90, geen toestemming voor de ontgronding zal geven en niet voornemens is om zijn gronden te verkopen.
2.4.1. Het college heeft het perceel van [appellant sub 1] in de vergunning opgenomen, omdat alsdan geen wijziging van de vergunning nodig is indien het ontgronden van dit perceel later toch mogelijk zou worden. Indien het perceel van [appellant sub 1] niet in eigendom verworven kan worden door de aanvrager dan wel indien hij geen toestemming krijgt om op dit perceel te ontgronden, zal de ontgronding zich volgens het college tot een kleinere oppervlakte beperken. Bovendien kan ook zonder dit perceel een acceptabele invulling aan het in de vergunning voorziene eindplan worden gegeven, aldus het college.
2.4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] geen toestemming heeft gegeven voor ontgronding op zijn perceel en dat niet kan worden verwacht dat hij hier binnen afzienbare tijd op terug zal komen. [appellant sub 1] is voorts niet voornemens om zijn perceel aan [vergunninghoudster] te verkopen en de gemeente zal, naar het college ter zitting heeft gesteld, niet tot onteigening van het perceel overgaan. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de in de vergunning voorziene werkzaamheden ter plaatse van dit perceel zullen worden uitgevoerd. Nu voorts aan de vergunning geen voorschrift is verbonden waarin is bepaald dat op de percelen die geen eigendom zijn van de vergunninghouder pas mag worden ontgrond indien de eigenaren hiervoor toestemming hebben gegeven of indien de vergunninghouder daartoe anderszins is gerechtigd, is niet genoegzaam gewaarborgd dat bij het ontgronden voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de rechthebbenden op de nog niet verworven percelen. Gelet hierop heeft het college, voor zover het dit perceel betreft, bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot vergunningverlening over kunnen gaan.
2.5. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het perceel kadastraal bekend gemeente Venray, sectie R nummer 90, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
2.6. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellanten sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 22 juli 2010, kenmerk 09/14264, voor zover dat ziet op het perceel van [appellant sub 1], kadastraal bekend gemeente Venray, sectie R, nummer 90;
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012
589.