ECLI:NL:RVS:2012:BW0148

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108622/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van scholingsgelden door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van de voormalige fractie van de Ouderenpartij Haarlem

In deze zaak gaat het om de terugvordering van scholingsgelden door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van de voormalige fractie van de Ouderenpartij Haarlem. De terugvordering betreft een bedrag van € 2.476,49 dat op 8 juli 2010 door het college is gefactureerd voor het tweede kwartaal van 2010. De voormalige fractie heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het college heeft dit bezwaar op 7 januari 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank Haarlem heeft op 6 juli 2011 het beroep van de voormalige fractie tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de voormalige fractie hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 9 augustus 2011 is ingediend.

Tijdens de zitting op 15 februari 2012 heeft de voormalige fractie aangevoerd dat het bedrag van € 2.476,49 als een laatste betaling aan hen is opgevat en dat dit bedrag is overgemaakt aan de fractieassistente, die inmiddels is overleden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de voormalige fractie geen recht had op dit bedrag, omdat zij in het tweede kwartaal van 2010 geen deel meer uitmaakte van de raad. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de vergoeding voor werkzaamheden en onkosten eindigt op het moment dat het raadslidmaatschap eindigt, zoals vastgelegd in de Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden, wethouders, commissieleden en fracties.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak bevestigd dat het college in redelijkheid het bedrag van € 2.476,49 heeft kunnen terugvorderen. De stelling van de voormalige fractie dat zij het bedrag al had besteed en geen middelen had om het terug te betalen, werd niet als voldoende argument beschouwd om van de terugvordering af te zien. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201108622/1/A2.
Datum uitspraak: 28 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De voormalige fractie van de Ouderenpartij Haarlem te Haarlem (hierna: de voormalige fractie),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 juli 2011 in zaak nr. 11/875 in het geding tussen:
[wederpartij], fractievoorzitter van de voormalige Ouderenpartij Haarlem (lees: de voormalige fractie, vertegenwoordigd door haar voormalig fractievoorzitter [wederpartij]);
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij factuur van 8 juli 2010 is van de voormalige fractie € 2.476,49 aan scholingsgelden en fractiegelden voor het tweede kartaal van 2010 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 januari 2011 heeft het college het door de voormalige fractie hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door de voormalige fractie daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de voormalige fractie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voormalige fractie heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. Baars, werkzaam bij de gemeente Haarlem, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De voormalige fractie stelt dat zij de betaling van € 2.476,49 heeft opgevat als een laatste betaling aan haar. Volgens de voormalige fractie is het bedrag overgemaakt aan de fractieassistente, die inmiddels is overleden, en beschikt de voormalige fractie dus niet meer over dit bedrag. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte het besluit van 7 januari 2011 in stand gelaten.
2.2. De betaling van € 2.476,49 betreft een tegemoetkoming op grond van de Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden, wethouders, commissieleden en fracties (hierna: de Verordening) over het tweede kwartaal van 2010. In dit kwartaal maakte de voormalige fractie geen deel meer uit van de raad. In aanmerking genomen het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, waarin is neergelegd dat de vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding eindigt op het tijdstip van beëindiging van het raadslidmaatschap, kan het betoog dat de betaling van € 2.476,49 een laatste betaling aan de voormalige fractie was, niet worden gevolgd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de voormalige fractie geen aanspraak maakt op dit bedrag.
De enkele stelling dat de voormalige fractie het bedrag van € 2.476,49 reeds heeft besteed en dat zij geen middelen heeft om dit terug te betalen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college van de terugvordering had behoren af te zien.
Van een terugvordering op de voormalig fractievoorzitter [wederpartij] is niet gebleken en het betoog dat hij het bedrag niet kan betalen en dat hij hiervoor ook niet persoonlijk verantwoordelijk is, doet dan ook niet ter zake.
In hetgeen de voormalige fractie heeft aangevoerd, is derhalve geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het bedrag van € 2.476,49 van de voormalige fractie heeft kunnen terugvorderen.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012
47-615.