ECLI:NL:RVS:2012:BW0161

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103998/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • M.G. Alderlieste
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Sparta-locatie Bermweg en de rechtsgeldigheid van de erfpachtovereenkomst

Op 7 februari 2011 heeft de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel het bestemmingsplan "Sparta-locatie Bermweg" vastgesteld. De Stichting 400 meter Kunstijsbaan Capelle aan den IJssel heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, omdat het plan de mogelijkheid om een kunstijsbaan te realiseren op de betreffende locatie uitsluit. De Stichting betoogde dat zij in een vergevorderd stadium van de planning was en dat er al grondwerkzaamheden waren verricht. De raad verwees naar een eerder arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage, waarin was bepaald dat de erfpachtovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd. De raad stelde dat de verplaatsing van de Sparta verenigingen naar de nieuwe locatie noodzakelijk was voor de herontwikkeling van het gebied Couwenhoek.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 maart 2012 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid het bestemmingsplan heeft kunnen vaststellen, ondanks de bezwaren van de Stichting. De Afdeling benadrukte dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op basis van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen kan vaststellen. De Stichting's argumenten over de financiële uitvoerbaarheid van het plan werden verworpen, omdat de raad al een voorziening had getroffen voor de kosten van de planrealisatie.

De Afdeling verklaarde het beroep van de Stichting niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan, omdat de Stichting geen belanghebbende was. Voor het overige werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de gemeenteraad om bestemmingsplannen vast te stellen en de voorwaarden waaronder een exploitatieplan kan worden vastgesteld.

Uitspraak

201103998/1/R4.
Datum uitspraak: 28 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting 400 meter Kunstijsbaan Capelle aan den IJssel, gevestigd te Capelle aan den IJssel,
appellante,
en
de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Sparta-locatie Bermweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2012, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de Stichting, en de raad vertegenwoordigd door mr. drs. P.L. van den Herik, T. Clementina-Bricen en J.M. Meijer, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan biedt de ruimtelijke juridische kaders om twee sportvelden, jeu de boulesbanen en bijbehorend clubhuis te realiseren op gronden aan de Bermweg in het Schollebos te Capelle aan den IJssel. De insteek van het plan is om de in de gemeente op het sportpark Couwenhoek gevestigde rugby- en cricketvereniging "Sparta" naar het plangebied te verplaatsen. Het plan voorziet in de bestemmingen "Recreatie" en "Verkeer". De mogelijkheid om, zoals in het voorgaande bestemmingsplan "Stadsdeelpark Herziening II" was opgenomen op deze locatie een kunstijsbaan te realiseren, is komen te vervallen.
2.2. De Stichting komt op tegen de in het plan opgenomen wijziging van de in het voorgaande bestemmingsplan "Stadsdeelpark Herziening II" gegeven bestemming die het realiseren van een kunstijsbaan op deze locatie mogelijk maakte. Om de kunstijsbaan te realiseren op de gronden aan de Bermweg in het Schollebos had de Stichting een erfpachtovereenkomst gesloten met de gemeente. Deze erfpachtovereenkomst was ten tijde van het nemen van het vaststellingsbesluit reeds beëindigd.
De Stichting stelt dat zij in een vergevorderd stadium van planning van de realisering van de kunstijsbaan was. Er hadden reeds grondwerkzaamheden plaatsgevonden en een paalfundering was aangebracht. De Stichting betoogt voorts dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is gewaarborgd. Zij voert daarbij aan dat de kosten van het plan moeten worden terugverdiend door nieuwbouw van woningen op de huidige locatie van de Sparta verenigingen in de Couwenhoek. Volgens haar is de realisering daarvan onzeker. Verder wijst zij erop dat de gemeente Capelle aan den IJssel haar nog een aanzienlijk bedrag verschuldigd is in verband met de afwikkeling van de beëindigde erfpachtovereenkomst tussen de Stichting en de gemeente.
2.2.1. De raad heeft gewezen op het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 15 juni 2006 (LJN: AX9126) waarin is beslist dat de gemeente de erfpacht bij exploot van 29 oktober 2001 rechtsgeldig heeft opgezegd. In het arrest is tevens beslist dat de vordering tot vergoeding van schade die is geleden door de opzegging van het erfpachtcontract en de aanzegging tot ontruiming, niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Verder heeft de raad naar voren gebracht dat de wens om de Sparta verenigingen te verplaatsen van het gebied Couwenhoek naar het plangebied aanleiding is geweest om de invulling van het plangebied te wijzigen. De raad stelt voornemens te zijn het gebied Couwenhoek te herontwikkelen tot een gebied met sportvelden en woningen. Bij de planontwikkeling van dit gebied is volgens de raad naar voren gekomen dat het gebied Couwenhoek niet de nodige kwaliteiten kan bieden op het moment dat alle aanwezige sportvoorzieningen op deze locatie gehandhaafd blijven. Volgens de raad is daarom besloten te onderzoeken of de Sparta verenigingen kunnen worden verplaatst naar een andere locatie. Het reeds jarenlang braakliggende terrein waar de kunstijsbaan gerealiseerd zou worden, is volgens de raad een geschikte locatie voor deze verenigingen. Daartoe heeft de raad naar voren gebracht dat het sportcomplex kan worden ingepast in de omgeving waarbij als uitgangspunt geldt dat het een openbaar park is waar gesport en gerecreëerd kan worden. Verder heeft de raad in dit kader naar voren gebracht dat de realisatie van een kunstijsbaan in het plangebied verkeerstechnisch minder gewenst is, omdat een kunstijsbaan een grotere verkeersaantrekkende werking heeft en leidt tot een grotere parkeerdruk.
De raad heeft met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid van het plan toegelicht dat bij raadsbesluit van 15 februari 2010 is besloten een voorziening te treffen voor het benodigde krediet voor de ontwikkeling van onderhavig plan. Deze wordt gedekt uit de reserve actief grondbeleid en zal definitief worden gedekt uit de grondexploitatie Couwenhoek.
2.2.2. De Afdeling stelt voorop dat in onderhavige procedure alleen de vaststelling van het bestemmingsplan voorligt. Het beroep van de Stichting voor zover gericht tegen de afhandeling van de beëindiging van de erfpachtovereenkomst tussen de Stichting en de gemeente en de werkzaamheden die zijn verricht in het plangebied kunnen daarom niet aan de orde komen.
2.2.3. Voorts overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten, na afweging van alle betrokken belangen, andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Het betoog van de Stichting dat een kunstijsbaan nog steeds een gewenste voorziening is in de regio Rotterdam, dat de Stichting reeds kosten heeft gemaakt ten behoeve van de realisatie en dat er geen andere locatie voor de realisatie van een kunstijsbaan beschikbaar is, komt erop neer dat de Stichting de bestemming in het voorgaande bestemmingsplan wil behouden. Dat zij een andere invulling van de bestemming voor ogen heeft, maakt niet dat de raad niet in redelijkheid onderhavig bestemmingsplan heeft kunnen vaststellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens het eerder genoemde arrest van het Gerechtshof de erfpachtovereenkomst rechtmatig is beëindigd, omdat de Stichting niet aan haar verplichting om een kunstijsbaan te realiseren, kon voldoen. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom de in onderhavig plan voorziene ontwikkelingen op deze locatie aanvaardbaar kunnen worden geacht. De raad heeft daarbij in redelijkheid kunnen stellen dat de voorziene sportlocatie een minder grote ruimtelijke impact heeft dan de in het voorgaande plan voorziene kunstijsbaanaccommodatie.
2.2.4. In het kader van een beroep tegen de vaststelling van een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar.
2.2.5. Voor zover de Stichting heeft betoogd dat de financiële uitvoerbaarheid niet is gewaarborgd, vanwege de onzekerheid over de grondexploitatie Couwenhoek en het door de Stichting gestelde bedrag dat de gemeente aan haar nog verschuldigd zou zijn wegens beëindiging van de erfpachtovereenkomst, overweegt de Afdeling dat in het besluit van 15 februari 2010 van de raad reeds een voorziening is getroffen van ruim 2 miljoen euro om de kosten van de planrealisatie te dekken. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit bedrag ontoereikend moet worden geacht voor de realisering van het plan. De omstandigheid dat niet vaststaat dat de voorziene woningen in Couwenhoek ook daadwerkelijk worden gerealiseerd en de omstandigheid dat de gemeente nog een bedrag verschuldigd zou zijn aan de Stichting, wat daar gezien het vorengaande ook van zij, vormen op zichzelf dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is.
2.3. In hetgeen de Stichting in zoverre heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting is in zoverre ongegrond.
2.4. De Stichting betoogt dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld. In dit verband voert de Stichting onder meer aan dat het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen ten onrechte niet bekend is gemaakt.
2.4.1. Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan. Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, van de Wro, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4.2. Het beroep van de Stichting is in zoverre gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou de Stichting niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat zij geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, geen eigenaar is van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van de Stichting die rechtstreeks betrokken zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan. Dat de Stichting toen zij de gronden in erfpacht had daarop grondwerkzaamheden heeft verricht en een paalfundering heeft aangebracht, kan niet als een zodanig belang worden aangemerkt.
Gelet hierop kan de Stichting evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van de Stichting is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2012
590.