201109398/1/A1.
Datum uitspraak: 4 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Hellevoetsluis,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2011 in de zaken nrs. 08/4713 en 09/1518 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.
Bij besluit van 22 september 2008 heeft het college aan [appellante] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het verharden van een deel van het perceel [locatie] te Hellevoetsluis (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 september 2008 heeft het haar onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het plaatsen van twee geluidsschermen en het wijzigen van de achtergevel van een bedrijfsruimte op het perceel.
Bij besluit van 30 maart 2009 heeft het college het door [wederpartij] tegen het laatste besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2011, verzonden op 25 juli 2011, heeft de rechtbank de door [appellante] tegen het eerste besluit van 22 september 2008 en dat van 30 maart 2009 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze vernietigd, het tweede besluit van 22 september 2008 herroepen en de aanvragen afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Naaldwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J. van Es-Bel en F. van Wijk, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, gehoord.
2.1. [appellante] exploiteert op het perceel een transportonderneming. Zij beoogt verharding van recentelijk door haar in eigendom verworven gronden aan de oostzijde van het bestaande bedrijfsgebouw op het perceel, het plaatsen van een geluidsscherm en het wijzigen van de achtergevel van het op het perceel aanwezige bedrijfsgebouw. Met de wijziging van de achtergevel wil zij mogelijk maken dat de vrachtwagens in het pand worden gereinigd.
De bouwplannen zijn in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" op het perceel rustende bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden". Om realisering ervan niettemin mogelijk te kunnen maken, heeft het college hiervan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zelf de aanvragen om verlening van vrijstelling voor het verharden van het terrein en vrijstelling en bouwvergunning voor het wijzigen van de achtergevel van het bedrijfsgebouw en het plaatsen van een geluidsmuur heeft afgewezen. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank, door te overwegen dat ernstig moet worden betwijfeld dat aan de geluidsnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) kan worden voldaan, heeft miskend dat door het stellen van nadere voorschriften of het treffen van andere maatregelen aan die normen kan worden voldaan.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 februari 2011 in zaak nr.
201004787/1/H1), dient de vraag of het project aan de krachtens het Barim te stellen geluidsnormen voldoet te worden onderzocht bij de toepassing van de Wet milieubeheer. Indien echter op voorhand ernstig moest worden betwijfeld dat aan die normen kan worden voldaan, mocht het college geen vrijstelling verlenen.
Het oordeel van de rechtbank dat geen vrijstellingen mochten worden verleend, omdat op voorhand ernstig moet worden betwijfeld of aan de in het Barim opgenomen geluidsnormen kan worden voldaan, is in hoger beroep niet aangevallen. Uitgesloten is echter niet dat door het stellen van maatwerkvoorschriften of het treffen van andere maatregelen alsnog aan die normen kan worden voldaan. Het deskundigenbericht van de Stichting advisering bestuursrechtspraak, waarop de rechtbank haar beslissing om zelf in de zaak te voorzien heeft gebaseerd, sluit dat niet uit. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak voorzien.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het eerste besluit van 22 september 2008 daarbij heeft vernietigd, het tweede besluit van 22 september 2008 heeft herroepen en de aanvragen heeft afgewezen. Het college zal opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar moeten beslissen met inachtneming van hetgeen de rechtbank aan de vernietiging van het besluit van 30 maart 2009 ten grondslag heeft gelegd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2011 in de zaken nrs. 08/4713 en 09/1518, voor zover zij daarbij het eerste besluit van 22 september 2008 heeft vernietigd, het tweede besluit van 22 september 2008 herroepen en de aanvragen heeft afgewezen;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hellevloetsluis aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. R.L.W. Loeb en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012