201110187/1/R2.
Datum uitspraak: 4 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ressen, gemeente Nijmegen,
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Bij besluit van 6 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Dorp Lent-26 (Westelijke Parallelroute)" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2011, beroep ingesteld.
[appellant] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 19 oktober 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.H.F. Gernaat en ing. G.T. Siebenga en J.W. Hardeman, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet onder meer in de aanleg van het zuidelijke tracé van de Westelijke Parallelweg zodat, naast de bestaande route over de Waalbrug, een tweede noord-zuidroute over de Waal beschikbaar komt, waarmee de bereikbaarheid van Nijmegen uit het noorden wordt verbeterd. Daarnaast maakt de Westelijke Parallelroute onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur van de Waalsprong, waarmee het toekomstige centrum van de Waalsprong met de woon- en werkgebieden ten noorden daarvan worden verbonden.
2.2. De raad betwist dat [appellant] als belanghebbende bij het plan kan worden aangemerkt. In dat verband stelt de raad dat [appellant] op een afstand van circa 2,5 km van het plangebied woont en geen direct zicht heeft op gronden in het plangebied.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan door een belanghebbende beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid dan ook, of een persoon met een slechts ver verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. Ter zitting heeft de raad desgevraagd verklaard dat van de aanleg van de Westelijke Parallelweg een verkeersaantrekkende werking uitgaat en de aanleg zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen op de Prins Mauritssingel, welke weg op korte afstand van de woning van [appellant] ligt. Gelet hierop acht de Afdeling niet op voorhand uitgesloten dat het plan gevolgen heeft voor de directe woonomgeving van [appellant], zodat daarin voldoende grond is gelegen om voor [appellant] een voldoende objectief bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang aan te nemen dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit.
2.3. [appellant] voert aan dat als gevolg van het plan de geluidbelasting ter plaatse van zijn woning verder zal toenemen terwijl reeds sprake is van een overschrijding van de geluidnormen. Volgens [appellant] is ten onrechte geen akoestisch onderzoek verricht ter plaatse van zijn woning. Dat zijn woning buiten het plangebied ligt doet in dat verband niet ter zake, aldus [appellant].
2.4. De raad stelt dat de gevolgen van het plan, voor zover nodig, zijn onderzocht. Volgens de raad is het niet nodig ter plaatse van de woning van [appellant] akoestisch onderzoek te verrichten. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] zal als gevolg van het plan niet verslechteren nu geen sprake zal zijn van een significante toename van het aantal verkeersbewegingen op de Prins Mauritssingel, aldus de raad.
2.5. Ingevolge artikel 77, gelezen in samenhang met artikel 74, van de Wet geluidhinder dient, voor zover hier relevant, bij de voorbereiding van een plan binnen een zone van 250 meter van een weg, bestaande uit een of twee rijstroken in buitenstedelijk gebied, akoestisch onderzoek te worden verricht naar de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt op de gevel van woningen binnen die zone.
Nu [appellant] op een afstand van 2,5 km van de voorziene weg woont, bestond gelet op deze bepaling in dit geval geen verplichting om op grond van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek te verrichten ter plaatse van de woning van [appellant]. Dit laat echter onverlet dat dient te worden beoordeeld of in het kader van een goede ruimtelijke ordening niettemin aanleiding bestond om ter plaatse van de woning van [appellant] akoestisch onderzoek te verrichten.
Ten aanzien van de woning van [appellant] is sprake van een situatie die reeds zwaar belast is door de nabijheid van de Prins Mauritssingel. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een toename van 447 mvt/etm, die gezien de huidige verkeersintensiteit neerkomt op een toename van 0,72%, niet zodanig is dat vanwege de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant] het verrichten van akoestisch onderzoek in redelijkheid niet achterwege kon worden gelaten. De stelling van [appellant] dat de verkeersintensiteit na opening van de Westelijke Parallelweg moet worden afgezet tegen de berekende verkeersintensiteit zoals genoemd in het milieueffectrapport (hierna: MER) Waalsprong 2003, zodat de toename aanzienlijk hoger is, volgt de Afdeling niet. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de cijfers in het MER Waalsprong 2003 zijn gedateerd omdat de plannen in het gebied sindsdien aanzienlijk zijn gewijzigd. De Afdeling komt dit niet onaannemelijk voor. De omstandigheid dat in de plantoelichting naar dit stuk wordt verwezen maakt dit niet anders.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012