ECLI:NL:RVS:2012:BW0795

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109892/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 5 augustus 2011 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf van 17 september 2010 vernietigde. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade. De rechtbank oordeelde dat het college had miskend dat afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op de aanvraag van [appellant] van toepassing was, maar besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten omdat er geen wijziging van het planologische regime had plaatsgevonden.

[appellant] had zijn aanvraag ingediend naar aanleiding van schade die hij had geleden bij de verkoop van zijn woning aan de [locatie A] te Olderberkoop, als gevolg van de uitbreiding van een melk- en veehouderij. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat de schade niet voortvloeide uit een planologische maatregel, aangezien voor de uitbreiding bouw- en milieuvergunning was verleend. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank had miskend dat er eerder een verzoek om vergoeding van planschade was ingediend en dat de vergunningen ten onrechte waren verstrekt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat, ongeacht het eerdere verzoek om planschadevergoeding, het besluit van 17 september 2010 niet op dat verzoek betrekking had. De rechtbank had terecht het verzoek buiten beschouwing gelaten. De gestelde schade was niet het gevolg van een planologische maatregel, zoals vereist door de Wro. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201109892/1/A2.
Datum uitspraak: 4 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 augustus 2011 in zaak nr. 10/2381 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2010 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij brief van 21 oktober 2010 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 5 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 september 2010 vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.2. [appellant] was van 13 april 2001 tot 22 juni 2004 eigenaar van de woning aan de [locatie A] te Olderberkoop. Bij brief van 16 februari 2010 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in de schade die hij bij de verkoop van de woning heeft geleden door de daaraan voorafgaande uitbreiding van de melk- en veehouderij op het perceel aan de Oosterwoldseweg 35 te Olderberkoop.
Aan de afwijzing van die aanvraag is ten grondslag gelegd dat, voor zover thans van belang, voor die uitbreiding bouw- en milieuvergunning is verleend en de gestelde schade derhalve niet voortvloeit uit een planologische maatregel, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het college heeft miskend dat afdeling 6.1 van de Wro op de aanvraag van toepassing is. Zij heeft het tegen het besluit van 17 september 2010 ingestelde beroep daarom gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand gelaten, omdat voor de uitbreiding van de melk- en veehouderij geen wijziging van het destijds geldende planologische regime heeft plaatsgevonden, zodat geen titel voor een tegemoetkoming in planschade bestaat.
2.4. [appellant] betoogt in hoger beroep - samengevat weergegeven - dat de rechtbank heeft miskend dat op 27 juni 2007, nog vóór de dag van inwerkingtreding van de Wro, een verzoek om vergoeding van planschade is ingediend en dat ten onrechte bouw- en milieuvergunning voor de uitbreiding van de melk- en veehouderij is verstrekt.
2.4.1. Voor zover op 27 juni 2007 een verzoek om vergoeding van planschade is ingediend, laat dat onverlet dat het besluit van 17 september 2010 niet op dat verzoek ziet, zodat de rechtbank dat verzoek in zoverre niet ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling van het tegen dat besluit ingestelde beroep. Voor zover bij het verlenen van bouw- en milieuvergunning of bij het feitelijk realiseren van de uitbreiding van de melk- en veehouderij onregelmatigheden hebben plaatsgevonden, zoals [appellant] heeft gesteld, kan dat niet leiden tot het oordeel dat het college de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ten onrechte heeft afgewezen. De gestelde schade vloeit immers niet voort uit een planologische maatregel, als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro. Voor tegemoetkoming in planschade buiten de in die bepaling limitatief opgesomde gevallen is geen plaats.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012
452.