ECLI:NL:RVS:2012:BW0815
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag voor maatwerkadvies door de minister van Binnenlandse Zaken
In deze zaak heeft de Raad van State op 4 april 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, thans de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De appellant, wonend te Capelle aan den IJssel, had op 22 juni 2010 een aanvraag ingediend voor subsidie voor het laten opstellen van een maatwerkadvies. Deze aanvraag werd door de minister afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond op 13 juli 2010. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die de zaak doorverwees naar de Raad van State.
Tijdens de zitting op 16 maart 2012 heeft de Raad van State de argumenten van de appellant gehoord. De appellant betoogde dat het besluit van de minister onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat zijn bezwaarschrift van 28 juni 2010 ten onrechte was afgewezen wegens het ontbreken van een originele handtekening. De minister had volgens de appellant ook een onjuiste termijn gesteld om dit gebrek te herstellen. De Raad van State overwoog dat de minister het bezwaarschrift niet ongeldig had verklaard en dat de appellant de gelegenheid had gekregen om het gebrek te herstellen. De minister had de appellant een termijn gegeven om alsnog een bezwaarschrift met een originele handtekening in te dienen, wat de appellant ook deed.
Daarnaast oordeelde de Raad van State dat de minister terecht had afgewezen dat de appellant recht had op subsidie, omdat hij niet in de woning stond ingeschreven als hoofdverblijf. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van de Tijdelijke subsidieregeling maatwerkadviezen voor woningen, die vereist dat de eigenaar-bewoner zijn hoofdverblijf in de woning heeft. De appellant voerde aan dat hij misleid was, omdat hij niet was gewezen op deze voorwaarde. De Raad van State concludeerde echter dat de minister niet in strijd had gehandeld met de wet en dat de appellant niet in zijn processuele belangen was geschaad. De beroepsgrond van de appellant faalde, en de Raad van State bevestigde de afwijzing van de subsidieaanvraag.