ECLI:NL:RVS:2012:BW1538

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201940/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • E.T. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 april 2012 uitspraak gedaan op een verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening. Het college van gedeputeerde staten van Utrecht had op 10 januari 2012 aan [verzoekster] twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens het niet voldoen aan de vergunningvoorschriften 8.1.2 en 8.1.4, die verbonden zijn aan de revisievergunning verleend op 19 april 2011. Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 15 maart 2012 ter zitting is behandeld.

De voorzitter heeft vastgesteld dat [verzoekster] niet heeft voldaan aan de in de vergunningvoorschriften gestelde eisen, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzitter heeft in een eerdere uitspraak de revisievergunning voor zover het vergunningvoorschrift 8.1.4 betreft geschorst. In de onderhavige procedure heeft de voorzitter aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de last onder dwangsom met betrekking tot vergunningvoorschrift 8.1.4 is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.

Daarnaast is de termijn voor het overleggen van een rapport overeenkomstig vergunningvoorschrift 8.1.2 verlengd tot drie maanden na de uitspraak. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster] tot een bedrag van € 437,00 en het griffierecht van € 310,00 dient door het college aan [verzoekster] te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 april 2012.

Uitspraak

201201940/1/A4.
Datum uitspraak: 2 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekster], gevestigd te Utrecht, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college aan [verzoekster] twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens het niet voldoen aan de voorschriften 8.1.2 en 8.1.4 die aan de bij besluit van 19 april 2011 aan haar verleende revisievergunning zijn verbonden.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2012, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2012, waar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, F.B.H. de Bree, G.J. Schipper en E. Dijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Avdić, I.V.M. Damhuis, A.J.F. Giesbers, J. van Otten en ir. J.H.M. Kerp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting Milieugroep Zuilen, vertegenwoordigd door E.M. Korevaar en E. Hol, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 8.1.2 moet vergunninghoudster binnen twee maanden na het van kracht worden van de vergunning, door middel van geurmetingen en berekeningen, aantonen dat de geuremissies van drie voeders met een hoog eiwitgehalte per geproduceerde voedersoort (zoals rundveevoer en varkensvoer) aan de in voorschrift 8.1.1 opgenomen grenswaarde voldoet indien alleen de te meten voedersoort wordt geproduceerd. De meetdatum evenals de representatieve bedrijfs- c.q. productieomstandigheden worden met het bevoegd gezag afgestemd. Een exemplaar van het rapport moet binnen één maand na de meting aan het bevoegd gezag worden voorgelegd.
Ingevolge vergunningvoorschrift 8.1.4 moet vergunninghoudster binnen één maand na het van kracht worden van de vergunning een voorstel aan het bevoegd gezag overleggen voor de verdeling van de productie van diervoeders met een hoog (>17%) eiwitgehalte op de aanwezige perslijnen, waarbij de totale emissie van alle perslijnen samen de 1.386 MouE per uur niet overschrijdt. Na verkregen goedkeuring hierop door het bevoegd gezag mogen de producten met hoge eiwitgehalten volgens het goedgekeurd voorstel worden geproduceerd.
2.2. Niet in geschil is dat het in de voorschriften 8.1.2 en 8.1.4 genoemde rapport en voorstel niet aan het college zijn overgelegd. In zoverre was het college bevoegd handhavend op te treden. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
201106394/2/A4heeft de voorzitter de aan [verzoekster] bij besluit van 19 april 2011 verleende revisievergunning geschorst, voor zover het vergunningvoorschrift 8.1.4 betreft. Gelet op hetgeen de voorzitter bij uitspraak van heden in voornoemde zaak heeft overwogen, ziet de voorzitter in de onderhavige procedure aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 10 januari 2012, kenmerk 80A5B749, voor zover het de last met betrekking tot vergunningvoorschrift 8.1.4 betreft, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. treft de voorlopige voorziening dat de in het besluit van 10 januari 2012 opgenomen termijn voor het overleggen van een rapport overeenkomstig vergunningvoorschrift 8.1.2 wordt verlengd tot drie maanden na deze uitspraak;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. De Jong
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2012
628.