In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 april 2012 uitspraak gedaan op een verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening. Het college van gedeputeerde staten van Utrecht had op 10 januari 2012 aan [verzoekster] twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens het niet voldoen aan de vergunningvoorschriften 8.1.2 en 8.1.4, die verbonden zijn aan de revisievergunning verleend op 19 april 2011. Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 15 maart 2012 ter zitting is behandeld.
De voorzitter heeft vastgesteld dat [verzoekster] niet heeft voldaan aan de in de vergunningvoorschriften gestelde eisen, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzitter heeft in een eerdere uitspraak de revisievergunning voor zover het vergunningvoorschrift 8.1.4 betreft geschorst. In de onderhavige procedure heeft de voorzitter aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de last onder dwangsom met betrekking tot vergunningvoorschrift 8.1.4 is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Daarnaast is de termijn voor het overleggen van een rapport overeenkomstig vergunningvoorschrift 8.1.2 verlengd tot drie maanden na de uitspraak. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster] tot een bedrag van € 437,00 en het griffierecht van € 310,00 dient door het college aan [verzoekster] te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 april 2012.