ECLI:NL:RVS:2012:BW1544

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107570/3/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt te Amsterdam en verzoek om voorlopige voorziening

Op 3 april 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil over het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" te Amsterdam. Dit bestemmingsplan werd op 25 mei 2011 vastgesteld door de stadsdeelraad van Amsterdam Zuid. Tegen dit besluit hebben verschillende bewoners, waaronder verzoeker, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 23 maart 2012 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de stadsdeelraad vertegenwoordigd waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker richt zich tegen de bestemming "Maatschappelijk" en de bijbehorende bouwmogelijkheden voor het perceel Reijnier Vinkeleskade 53, waar ondergrondse gymzalen en klaslokalen voor het Fons Vitae Lyceum mogelijk worden gemaakt. De verzoeker betoogt dat de stadsdeelraad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met hun zienswijze en dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen. De stadsdeelraad stelt echter dat de nieuwbouw noodzakelijk is ter vervanging van bestaande gymzalen en dat de bouwhoogtes in overeenstemming zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan.

De voorzitter concludeert dat de stadsdeelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte is aan de nieuwbouw en dat de bezwaren van de verzoeker niet opwegen tegen de belangen van de stadsdeelraad. De voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de stadsdeelraad voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat de bouw niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving. De voorzitter benadrukt dat de bezwaren van de verzoeker niet voldoende onderbouwd zijn en dat de stadsdeelraad zich terecht heeft gebaseerd op de bestaande regelgeving en de noodzaak van de bouw.

Uitspraak

201107570/3/R1.
Datum uitspraak: 3 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
en
de raad van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft de stadsdeelraad het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2011, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2012, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 maart 2012, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam en prof.dr.ir. R.A.F. Smook, en de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel, zijn verschenen. Voorts is daar het Fons Vitae Lyceum, vertegenwoordigd door J. Meijer, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke bouwaanduiding - ondergrondse maatschappelijke dienstverlening" voor het gedeelte van het perceel Reijnier Vinkeleskade 53 met een ligging aan de zijde van het Jacob Obrechtplein, voor zover drie ondergrondse dan wel verdiept aangelegde gymzalen en drie klaslokalen mogelijk worden gemaakt ten behoeve van het Fons Vitae Lyceum dat ter plaatse is gevestigd. Zij voeren als bezwaar van formele aard aan dat de stadsdeelraad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inhoud van hun zienswijze op basis van de reden dat het besluit van 23 juli 2010, waarbij krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ontheffing van het voorheen geldende bestemmingsplan alsmede bouwvergunning zijn verleend, reeds onherroepelijk is geworden. Hiertoe stellen zij dat voornoemd besluit niet onherroepelijk is, nu zij daartegen rechtsmiddelen hebben aangewend. Zij betogen dat de besluitvormingsprocedure aldus onzorgvuldig is verlopen.
2.2.1. Vaststaat dat het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van 23 juli 2010 is overgenomen in het plan en dat [verzoeker] en anderen de bezwaren die zij in de zienswijzenfase hebben aangevoerd ook hebben aangevoerd in de besluitvormingsprocedure die heeft geleid tot het besluit van 23 juli 2010. In de zienswijzennota staat in reactie op de zienswijze van [verzoeker] en anderen dat de stadsdeelraad voor zijn ruimtelijke afweging aansluit bij de motivering die het dagelijks bestuur heeft gegeven in het kader van het besluit van 23 juli 2010. Dat is volstaan met deze verwijzing is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.3. Zij betogen voorts dat geen behoefte bestaat aan extra gymzalen en klaslokalen. In dit verband wijzen zij erop dat de prognose van het leerlingenaantal uitwijst dat het aantal leerlingen de komende jaren zal afnemen.
2.3.1. De stadsdeelraad stelt dat de nieuwbouw gedeeltelijk voorziet in vervanging van de bestaande gymzalen. Hij acht vervanging noodzakelijk, omdat de gymzalen niet langer voldoen aan de huidige eisen en aan renovatie toe zijn. Hij stelt voorts dat het aantal lesuren voor lichamelijk onderwijs voor alle jaren is uitgebreid, zodat tevens uitbreiding met één gymzaal noodzakelijk is. Volgens de stadsdeelraad hangt de noodzaak tot vergroting van de school voor het overige samen met veranderde eisen ten aanzien van schoolgebouwen. Hiertoe stelt hij dat het benodigde aantal vierkante meters per klas vanwege onderwijskundige vernieuwingen in de afgelopen jaren is verhoogd. Overigens heeft het Fons Vitae Lyceum ter zitting verklaard, anders dan [verzoeker] en anderen stellen, dat de prognose is dat het leerlingenaantal juist toeneemt en dat de verwachting is dat het leerlingenaantal de komende jaren zal blijven toenemen. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit onjuist is. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de stadsdeelraad zich tegen deze achtergrond in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het plan in zoverre wordt voorzien in een behoefte.
2.4. [verzoeker] en anderen betogen dat de maximale bouwhoogte van 11 m die is toegekend aan een deel van het perceel Reijnier Vinkeleskade 53 met een ligging op de hoek Richard Holstraat/Jacob Obrechtplein ten onrechte niet 8,5 m bedraagt en dat de maximale bouwhoogte van 8,5 m die is toegekend aan een deel van het perceel aan de zijde van het Jacob Obrechtplein ten onrechte niet 3,5 m bedraagt, zijnde de feitelijke bouwhoogtes van de te vervangen gebouwen. Zij achten dit in strijd met het conserverend karakter van het plan. Zij achten dit ook in strijd met het gemeentelijk beleid dat de maximale bouwhoogte gelijk dient te zijn aan de bouwhoogte die in de bestaande situatie geldt binnen een architectuureenheid.
2.4.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel Reijnier Vinkeleskade 53 de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Aan een deel van het perceel aan de zijde van het Jacob Obrechtplein is de aanduiding "bouwvlak" en de aanduiding "maximum bouwhoogte 11 m" toegekend. Voorts zijn aan het perceelsgedeelte gelegen op de hoek Richard Holstraat/Jacob Obrechtplein de aanduiding "bouwvlak" en de aanduiding "maximum bouwhoogte 8,5 m" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2.1, van de planregels mag op en onder de in het eerste lid genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
Ingevolge lid 14.2.2, aanhef en onder a, geldt voor de maximum bouwhoogte voor het bouwen van gebouwen: zoals op de verbeelding staat aangegeven.
2.4.2. De stadsdeelraad stelt dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan gelezen in samenhang met de de bouwverordening op het perceel Reijnier Vinkeleskade 53 tot een hoogte van maximaal 15 m in de voorgevelrooilijn en tot een maximum nokhoogte van 25 m mocht worden gebouwd. Hij stelt dat de nieuwbouw waartegen [verzoeker] en anderen zich richten evenwel op ondergeschikte punten afwijkt van het voorheen geldende bestemmingsplan, zodat bij besluit van 23 juli 2010 krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro ontheffing van het vorige bestemmingsplan en bouwvergunning zijn verleend. Anders dan [verzoeker] en anderen veronderstellen, volgt uit de omstandigheid dat het plan een conserverend karakter heeft en uit het beleid inzake de toekenning van bouwhoogtes niet dat geen enkele ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
2.5. [verzoeker] en anderen vrezen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen aan het [locatie 1] en [locatie 2] onderscheidenlijk de Richard Holstraat 2, 4 en 6 vanwege de voorziene bebouwing met maximale bouwhoogtes van 11 m en 8,5 m. Zij stellen dat het uitzicht wordt belemmerd. Voorts vrezen zij voor een vermindering van daglichttoetreding. Zij stellen zich op het standpunt dat ten onrechte geen bezonningsstudie is verricht.
2.5.1. Niet valt uit te sluiten dat ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen op een afstand van ongeveer 15 m van de school het uitzicht en de mate van daglichttoetreding in enige vorm worden beperkt door de voorziene bebouwing met maximale hoogtes van 8,5 m en 11 m op delen van het perceel, aangezien in de bestaande situatie op die perceelsgedeelten bebouwing met een hoogte van 3,5 m onderscheidenlijk 8,5 m aanwezig is. De stadsdeelraad heeft zich echter naar het oordeel van de voorzitter zonder het verrichten van een bezonningsstudie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vermindering van daglichttoetreding niet dusdanig zal zijn dat hieraan een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. Voorts heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een aanzienlijke aantasting van het uitzicht. Hierbij is wat betreft de mate van daglichttoetreding van belang dat de bouwhoogtes van 8,5 m en 11 m aanzienlijk lager zijn dan de bestaande bebouwing aan de zijde van de Richard Holstraat die in belangrijke mate bepalend is voor de mate van daglichttoetreding ter plaatse van de woningen. Voorts wordt in aanmerking genomen de ligging van het perceel in dichtbebouwd gebied alsmede de omstandigheid dat geen blijvend recht bestaat op behoud van uitzicht.
2.6. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan ten onrechte ondergrondse bebouwing toestaat. Zij achten dit in strijd met het uitgangspunt van het bestemmingsplan dat ondergronds bouwen niet bij recht wordt toegestaan, maar slechts als afwijking van het bestemmingsplan in de zin van artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro. Zij vrezen dat nadelige gevolgen voor de waterhuishouding en de fundering van hun woningen optreden, met name door de bouwwerkzaamheden. In dit verband wijzen zij erop dat de grondwaterstand ter plaatse tussen 0 en 4 m+ NAP ligt.
2.6.1. Aan een deel van het perceel zijn de aanduidingen "bouwvlak", "maximumbouwhoogte 0 m" en "specifieke bouwaanduiding - ondergrondse maatschappelijke dienstverlening" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2.2, aanhef en onder f, van de planregels, voor zover van belang, zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ondergrondse maatschappelijke dienstverlening" gebouwen uitsluitend in de kelder toegestaan.
2.7. In het verweerschrift staat dat de bouw van de kelder kleinschalige gevolgen heeft voor het verloop van de grondwaterstanden in de directe omgeving en dat in verband met de beperkte effecten geen nadelige gevolgen voor de omgeving worden verwacht. Voorts is vermeld dat advies is gevraagd aan Waternet wat betreft de grondwaterhuishouding en dat Waternet in het kader van de procedure die heeft geleid tot het verlenen van bouwvergunning heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het toestaan van ondergrondse bebouwing op het perceel. [verzoeker] en anderen hebben dit niet bestreden. Het voorgaande in aanmerking genomen is de voorzitter van oordeel dat de stadsdeelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet hoeft te worden gevreesd voor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de waterhuishouding die de fundering van woningen aantast. Gelet op de inhoud van dit advies heeft de stadsdeelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding was voor het instellen van een nader grondwateronderzoek.
Met betrekking tot het betoog dat ondergrondse bebouwing niet kan worden gerealiseerd zonder dat dit tijdens de bouwfase leidt tot schade aan bestaande woningen, overweegt de voorzitter dat dit betoog geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in de bestemmingsplanprocedure in beginsel niet aan de orde komen. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van dusdanige schade, zo daarvan al sprake is, dat de stadsdeelraad hieraan desondanks een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2012
187-646.