201104335/1/A1 en 201104337/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 maart 2011 in zaak nrs. 10/729 en 10/791 in de gedingen tussen:
[wederpartij A] en
[wederpartij B] en [wederpartij C] (hierna: [wederpartijen B]),
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 mei 2009 en 27 oktober 2009 heeft het college aan [appellant] vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van twee woningen met bijgebouwen (hierna: de bouwplannen) op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Olst (hierna: de percelen).
Bij afzonderlijke besluiten van 24 maart 2010 heeft het college de door [wederpartij A] en [wederpartijen B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de besluiten van 19 mei 2009 en 27 oktober 2009 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering daarvan.
Bij afzonderlijke uitspraken van 3 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [wederpartij A] en door [wederpartijen B] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 24 maart 2010 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op de bezwaren dient te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 11 mei 2011.
Het college heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluiten van 9 augustus 2011 heeft het college opnieuw op de bezwaren van [wederpartij A] en [wederpartijen B] besloten. Bij deze besluiten zijn de bezwaren gegrond verklaard en de besluiten van 19 mei 2009 en 27 oktober 2009 herroepen.
[wederpartij A], [wederpartijen B] en [appellant] hebben hierop bij brieven van 31 augustus 2011, 10 september 2011 en 6 september 2011 reacties gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld op 6 december 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Wijnne-Oosterhoff, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door ing. D. van Dijken en J. Boer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [wederpartij A], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en [wederpartij B], vergezeld door [gemachtigde], gehoord.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Olst" rust op de percelen de bestemming "Agrarisch gebied A".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden en/of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf.
2.2. Vast staat dat de bouwplannen in strijd zijn met de bestemming, nu de te bouwen woningen niet dienen ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Het college heeft met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend, teneinde de bouwplannen mogelijk te maken.
Het college heeft aan het besluit om vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat de bouwplannen in overeenstemming zijn met de gemeentelijke beleidsnotitie "Deelnotitie VAB: Rood voor Rood" (hierna: het Rood voor Rood beleid). Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben voor dit Rood voor Rood beleid een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Dit betekent dat projecten die met het Rood voor Rood beleid in overeenstemming zijn, een categorie vormen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, zodat krachtens dit artikel daarvoor vrijstelling van het bestemmingsplan kan worden verleend. Het college heeft aan het besluit om vrijstelling te verlenen verder de "Ruimtelijke onderbouwing voor vrijstelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Olst" voor het bouwen van twee woningen aan de Middelerstraat, nabij nummer 19a" ten grondslag gelegd.
2.3. Het Rood voor Rood beleid luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Hoofdstuk 3: Uitgangspunten, Gebiedsdifferentiatie.
Uitvoering van Rood voor Rood mag bestaande agrariërs in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering belemmeren. In het landbouwontwikkelingsgebied en een zone van 200 meter hieromheen, moet hierbij rekening worden gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven en met nog niet bestaande bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied. Omdat dit gebied het enige gebied is waar intensieve veehouders zich kunnen vestigen mag Rood voor Rood er niet toe leiden dat dit gebied volgebouwd wordt met woningen. Hiertoe is het uitgangspunt dat compensatiekavels hier niet worden gesitueerd. In die situaties waarbij er voor (nieuwe) bedrijven echter geen extra beperkingen ontstaan voor de uitbreiding van de stankhinder (agrarische bedrijven worden bijvoorbeeld door andere woningen al beperkt) kan hier in bijzondere situaties wel een compensatiekavel worden gesitueerd.
Onder voorwaarden kan een extra bouwkavel worden toegestaan als er sprake is van verplaatsing van een agrarisch bedrijf naar een landbouwontwikkelingsgebied.
15. Uitgangspunt is dat de bouwkavel wordt gesitueerd op het voormalige agrarische bouwperceel.
16. Indien een compensatiekavel op het agrarische bouwperceel niet mogelijk is, kan een compensatiekavel elders worden gesitueerd, mits in ieder geval landschappelijk inpasbaar en aansluitend bij bestaande bebouwing in de nabijgelegen kern of in open plekken binnen bestaande bebouwing.
23. Agrarische bedrijven en positief bestemde andere bedrijven in de omgeving worden niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden gehinderd.
Ad. 16. Indien de compensatiekavel elders wordt gesitueerd dient aansluiting bij bestaande bebouwing in de nabijgelegen kern of buurtschap te worden gezocht of een plek aansluitend bij lintbebouwing. (…) De compensatiekavel elders kan ook worden gesitueerd op een open plek binnen bestaande bebouwing (inbreiding), mits deze bijvoorbeeld niet veilig is gesteld in een ander vastgesteld beleid.
Ad. 23. Agrarische bedrijven en positief bestemde andere bedrijven in de omgeving mogen niet in hun bedrijfsvoering gehinderd worden door de toepassing van Rood voor Rood. Hierbij moet rekening worden gehouden met de verschillende uitbreidingsmogelijkheden die bedrijven in de verschillende gebieden hebben. Zo heeft een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied meer mogelijkheden dan in een extensiveringsgebied. In het landbouwontwikkelingsgebied en een zone van 200 meter hieromheen, moet hierbij rekening worden gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven en met nog niet bestaande bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied. Omdat dit gebied het enige gebied is waar intensieve veehouders zich kunnen vestigen mag Rood voor Rood er niet toe leiden dat dit gebied volgebouwd wordt met woningen. Hiertoe is het uitgangspunt dat compensatiekavels hier niet worden gesitueerd. In die situaties waarbij er voor (nieuwe) bedrijven echter geen extra beperkingen ontstaan voor de uitbreiding van de stankhinder (agrarische bedrijven worden bijvoorbeeld door andere woningen al beperkt) kan hier in bijzondere situaties wel een compensatiekavel worden gesitueerd."
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet in redelijkheid vrijstelling voor de bouwplannen binnen de hiervoor vermelde 200 meter zone kon worden verleend. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn de bouwplannen niet in strijd met het Rood voor Rood beleid, aldus [appellant]. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het perceel Middelerstraat 19 al zeer lang niet meer agrarisch wordt gebruikt en dat een nieuw agrarisch bedrijf daar ook niet mogelijk is, omdat dit reeds in de ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt door de aanwezigheid van de burgerwoning Middelerstraat 19a. Ook het bedrijf van [wederpartij A] wordt volgens [appellant] door de bouwplannen niet extra in de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt, omdat de woning Middelerstraat 12 zich op kortere afstand bevindt. Voorts stelt [appellant] dat de rechtbank met haar oordeel dat geen sprake is van een bijzondere situatie die plaatsing van de compensatiekavels binnen 200 m rond het landbouwontwikkelingsgebied in dit geval rechtvaardigen, buiten de omvang van het geding is getreden, nu [wederpartij A] en [wederpartijen B] dit in beroep niet hebben aangevoerd.
[appellant] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de locatie van de voorziene bouwplannen niet in overeenstemming is met de beleidsnotitie. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat de gekozen locatie aansluit bij de bestaande bebouwing in het nabijgelegen buurtschap Middel en de kavels wat betreft ligging en situering van de woningen daarop, niet afwijken van de wijze waarop woningen elders in het buurtschap Middel zijn gesitueerd.
2.4.1. De rechtbank is, anders dan [appellant] stelt, niet buiten de omvang van het geding getreden. [wederpartij A] en [wederpartijen B] hebben zich in de procedure van aanvang af op het standpunt gesteld dat de bouwplannen niet in overeenstemming zijn met het Rood voor Rood beleid, waarvan ook het vereiste van een bijzondere situatie teneinde compensatiekavels in of binnen 200 m rond het landbouwontwikkelingsgebied te kunnen plaatsen, onderdeel vormt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat nu niet in geschil is dat de toegekende compensatiekavels binnen een zone van 200 m rond het landbouwontwikkelingsgebied liggen, het volgens het Rood voor Rood beleid uitgangspunt is dat de compensatiekavels niet op deze locatie worden gesitueerd. Het Rood voor Rood beleid schrijft verder als vermeld voor dat alleen in bijzondere situaties compensatiekavels in het betreffende gebied kunnen worden gesitueerd, indien, samengevat, de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande en nog niet bestaande agrarische bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied door de woningbouw niet extra worden beperkt.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat in het onderhavige geval een dergelijke bijzondere situatie zich niet voordoet. Daarbij heeft zij terecht overwogen dat de door het college in dit verband naar voren gebrachte omstandigheden dat een agrarisch bedrijf wordt verplaatst van een verwevingsgebied naar een landbouwontwikkelingsgebied en daarmee volgens het college een forse ruimtelijke kwaliteitswinst wordt geboekt, niet als een dergelijke bijzondere situatie kunnen gelden, nu het Rood voor Rood beleid er juist op is gericht en als doel heeft de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te verbeteren. Dat een bedrijfsverplaatsing in het licht van dit beleid geen bijzondere omstandigheid is, blijkt uit het feit dat het beleid daarvoor een speciale regeling kent, waarbij onder voorwaarden een extra compensatiekavel kan worden toegekend.
Omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van een bijzondere situatie als bedoeld in het Rood voor Rood beleid, zijn de bouwplannen reeds daarom in strijd met dit beleid, zodat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college de vrijstellingen voor de bouwplannen niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Of en in hoeverre bestaande en nog niet bestaande agrarische bedrijven in de omgeving door de woningen extra in hun uitbreidingsmogelijkheden zouden worden beperkt, kan daarom in het midden blijven.
2.4.2. De rechtbank heeft de situering van de compensatiekavels eveneens terecht in strijd met het Rood voor Rood beleid geacht.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de situering van de kavels niet voldoet aan de in dit beleid gestelde voorwaarden dat deze ofwel dienen te worden gesitueerd in een open plek binnen de bestaande bebouwing, ofwel aansluiten bij lintbebouwing, ofwel aansluiten bij de bestaande bebouwing in de nabijgelegen kern of buurtschap. Het gebied waarin Middel is gelegen, kenmerkt zich als een uitgestrekt landbouwgebied met daarin op verschillende plaatsen bedrijven en bijbehorende woningen. Er is, anders dan [appellant] stelt, op de plaats waar de kavels zijn gesitueerd geen sprake van een zogeheten kern of buurtschap, in de zin van een clustering van bestaande, bij elkaar gesitueerde bebouwing waarbij wordt aangesloten.
Evenmin is gebleken dat ter plaatse van de gekozen locatie de bestaande bebouwing op andere wijze zodanig is gesitueerd, dat daarbij in overeenstemming met het Rood voor Rood beleid kon worden aangesloten.
2.5. Het hiervoor onder 2.4.1 en 2.4.2 overwogene leidt tot de conclusie dat de rechtbank de beroepen van [wederpartij A] en [wederpartijen B] tegen de besluiten van 24 maart 2010 terecht gegrond heeft verklaard en deze besluiten heeft vernietigd.
Dat betekent tevens dat reeds om die reden het hoger beroep van [appellant] geen doel kan treffen en ongegrond moet worden verklaard en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De overige door [appellant] in hoger beroep aangevoerde gronden behoeven gelet daarop geen bespreking meer.
2.6. Bij afzonderlijke besluiten van 9 augustus 2011 heeft het college opnieuw beslist op de door [wederpartij A] en [wederpartijen B] gemaakte bezwaren. Bij deze besluiten heeft het college de bezwaren gegrond verklaard en de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen eerste fase voor de bouwplannen herroepen. Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
Tegen deze besluiten is, gelet op het bepaalde in de genoemde artikelen van de Awb, van rechtswege beroep ontstaan van [appellant].
Wat er zij van hetgeen het college onder de punten 1 tot en met 3 van deze besluiten heeft vermeld, deze besluiten houden alsnog een weigering van de gevraagde vrijstellingen en bouwvergunningen eerste fase in. Nu aldus met de besluiten van 9 augustus 2011 geheel aan de bezwaren van [wederpartij A] en [wederpartijen B] is tegemoetgekomen, zijn daartegen van hen geen beroepen van rechtswege ontstaan.
2.7. [appellant] betoogt tevergeefs dat het college zich bij de besluiten van 9 augustus 2011 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gekozen situering van de compensatiekavels bij nader inzien niet in overeenstemming is met het Rood voor Rood beleid. Hierbij verwijst de Afdeling naar hetgeen hiervoor onder 2.4.2 is overwogen. Dit door het college ingenomen standpunt is terecht in overeenstemming met de aangevallen uitspraak zoals hiervoor bevestigd.
Gelet hierop, en mede gezien hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, heeft het college terecht alsnog de bouwplannen op de percelen in strijd met het Rood voor Rood beleid geacht. Het college heeft de bij de besluiten van 19 mei 2009 en 27 oktober 2009 verleende vrijstellingen en bouwvergunningen derhalve terecht herroepen en deze alsnog geweigerd.
2.8. Het beroep van [appellant] tegen de besluiten van 9 augustus 2011 is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe van 9 augustus 2011, kenmerken 11.045863 en 11.045849, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012