201107811/1/A2.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Helmond,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juni 2011 in zaak nr. 10/3567 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een tegemoetkoming in planschade kennelijk ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 september 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2011, verzonden op 8 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.T.P. Tielemans, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzing een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. Bij brief van 23 juni 2009 heeft [appellante], onder verwijzing naar een eerdere brief van 7 mei 2009, het college verzocht om vergoeding van schade die zij zou hebben geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Suytkade" op 31 januari 2005. Zij was genoodzaakt haar bedrijfsterrein aan de "Kanaaldijk Zuid Oost" te verlaten doordat de vorige eigenaar van dat terrein de huurovereenkomst heeft opgezegd, nadat het terrein was aangekocht door de gemeente vanwege de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Suytkade".
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het college de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de door [appellante] gestelde schade niet het gevolg is van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Suytkade" maar van de opzegging van de huurovereenkomst. Dergelijke schade komt niet voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), aldus het college.
2.3. Bij brief van 25 maart 2010 heeft [appellante] nogmaals een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Suytkade" ingediend. Het college heeft dit verzoek met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen, omdat zich, na het besluit van 16 juli 2009, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan. Het college heeft deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb ten onrechte heeft afgewezen. Daartoe voert zij aan dat zij in haar brief van 7 mei 2009 geen aanvraag om een tegemoetkoming in planschade heeft gedaan, maar alleen een planschadesituatie heeft benoemd. Haar brief van 23 juni 2009 ziet op het aanvragen van een sloopvergunning en bevat evenmin een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade. Nu het college het besluit van 16 juli 2009 niet met toepassing van de procedureregeling planschadevergoeding heeft voorbereid, blijkt ook daaruit dat geen sprake is van een aanvraag in de zin van de Wro. Subsidiair betoogt zij dat eerst in juli 2009 verhuiskosten zijn opgekomen en dat daarmee sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Tot slot betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door haar gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt op grond van artikel 6.1 van de Wro. De rechtbank miskent daarmee dat de huuropzegging het gevolg is van de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Suytkade".
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in de brief van 23 juni 2009 onder verwijzing naar de brief van 7 mei 2009 een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade heeft mogen lezen. [appellante] stelt in haar brief van 23 juni 2009 uitdrukkelijk dat zij in haar brief van 7 mei 2009 heeft verzocht om vergoeding van planschade. De advocaat van [appellante] schreef: "De verzoeken van mijn cliënte zoals vermeld in het schrijven van d.d. 7 mei 2009 opgenomen, zijn gebaseerd op basis van een aan mijn cliënte toekomend recht om ter zake van voornoemde bestemmingsplanontwikkelingen een planschadevergoeding van de gemeente Helmond te vorderen, hetgeen geschied is middels voormeld schrijven d.d. 7 mei 2009." In haar brief van 7 mei 2009 stelt [appellante] dat zij schade lijdt als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Suytkade" en wijst zij op de mogelijkheid aan haar een vervangend bedrijfsterrein in het kader van een planschadevergoeding ter beschikking te stellen. In de brief van 23 juni 2009 verzoekt zij vervolgens het college een beslissing op haar verzoek om planschadevergoeding te nemen.
In het besluit van 16 juli 2009 heeft het college het verzoek opgevat als een aanvraag om tegemoetkoming in planschade en heeft het de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. In dat besluit heeft het college gewezen op de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken. Dat, zoals [appellante] stelt zij nooit bedoeld zou hebben een formele aanvraag in te dienen, laat onverlet dat zij rechtsmiddelen had kunnen aanwenden tegen het besluit van 16 juli 2009. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het college volgens haar voor het nemen van het besluit niet de juiste procedure zou hebben gevolgd. Dat de verhuiskosten eerst in juli 2009 daadwerkelijk zijn opgekomen, betekent niet dat sprake is van feiten of omstandigheden die ten tijde van het nemen van het besluit van 16 juli 2009 niet bekend waren. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college niet gehouden was het inmiddels onaantastbare besluit van 16 juli 2009 te heroverwegen.
De rechtbank heeft overigens terecht overwogen, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2011 in zaak nr.
201010832/1/H2, dat de schade die [appellante] stelt te lijden niet het gevolg is van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Suytkade", maar van de opzegging van de huurovereenkomst. Dergelijke schade komt niet voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6.1 van de Wro.
2.6. Het hoger beroep van is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012