201103743/1/R2.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging Behoud Kernhem/Doesburg, gevestigd te Ede,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Ede,
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2011, kenmerk 2010/132, heeft de raad het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied omgeving Lunterseweg 25 te Ede" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de Commissie Bouwzaken van de Gereformeerde Gemeente Ede (hierna: de Gereformeerde Gemeente Ede) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten sub 2] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2012, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2 B], en de raad vertegenwoordigd door M.P. Riemersma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Gereformeerde Gemeente Ede, vertegenwoordigd door W. Verboom.
2.1. Met het plan wordt beoogd de bouw van een kerkgebouw mogelijk te maken op het perceel Lunterseweg 25 (hierna: het perceel). Het perceel, waar voorheen een agrarisch bedrijf was gevestigd, ligt ten noorden van Ede tussen de nieuwe woonwijk Kernhem en de Doesburgerbuurt.
2.2. De vereniging betoogt dat het plan in strijd is met het provinciale beleid. Hiertoe voert de vereniging aan dat het kerkgebouw is voorzien op gronden direct grenzend aan een gebied dat in Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) is aangemerkt als waardevol landschap. Daarbij merkt zij op dat de begrenzing van dergelijke gebieden indicatief is. Verder voert de vereniging aan dat het plangebied in het reconstructieplan als verwevingsgebied is aangemerkt en dat aldaar de agrarische bedrijfsvoering niet mag worden belemmerd door andere functies. Het plan verdraagt zich volgens de vereniging niet met het reconstructieplan, nu de in het plan voorziene maatschappelijke functie de agrarische functie helemaal vervangt.
2.2.1. De raad stelt dat het provinciale beleid niet in de weg staat aan de in dit plan voorziene ontwikkeling.
2.2.2. Niet in geschil is dat het waardevol landschap waarin de Doesburger Eng is gelegen wordt begrensd door de Lunterseweg en dat het perceel geen deel uitmaakt van het waardevol landschap zoals bedoeld in het streekplan. Voor zover de vereniging betoogt dat het perceel hiervan ten onrechte geen deel uitmaakt, wordt overwogen dat de begrenzing van het waardevol landschap is vastgesteld in het streekplan. De begrenzing van het waardevol landschap is niet gewijzigd door de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit van kracht zijnde Ruimtelijke Verordening Gelderland, waarin een bepaling is opgenomen met betrekking tot gebieden binnen een waardevol landschap. De Ruimtelijke Verordening Gelderland bevat geen bepalingen over verwevingsgebieden zoals bedoeld in het reconstructieplan. De raad is derhalve bij de vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre niet aan het provinciale beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de Nota Zienswijzen heeft de raad aangegeven dat van het provinciale beleid met betrekking tot de waardevolle landschappen geen externe werking uitgaat. Daarnaast is in de plantoelichting ingegaan op de verhouding van dit plan tot het provinciale beleid. Daarin staat wat betreft het reconstructieplan beschreven op welke wijze de in het plan voorziene ontwikkeling past binnen de sterke verwevenheid van functies in het verwevingsgebied. Het kerkgebouw belemmert de omliggende agrarische bedrijven volgens de plantoelichting niet en bevordert tevens een passende combinatie tussen agrarische bedrijvigheid, wonen en bijbehorende kwaliteiten zoals een maatschappelijke voorziening.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad het provinciale beleid onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken.
2.3. De vereniging betwist dat de functiewisselingsregeling van toepassing is, omdat het plangebied niet aan de kern van Ede grenst.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat de plantoelichting een paragraaf bevat over de regionale beleidsinvulling inzake functieverandering en nevenactiviteiten. Daaruit volgt dat in dit geval aanleiding bestond om aan te sluiten bij de in de regionale beleidsinvulling opgenomen regel op grond waarvan rondom kernen maatwerk kan worden geleverd waarbij het streekplan als uitgangspunt heeft te gelden. De gekozen maatwerkoplossing staat in de plantoelichting beschreven. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de regionale beleidsinvulling vanwege de daarin opgenomen afbakening strikt genomen niet van toepassing is, maar dat hij toch gemeend heeft te moeten aangeven hoe dit plan zich verhoudt tot de regionale beleidsinvulling. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de raad aansluiting heeft gezocht bij de regionale beleidsinvulling. Er is blijkens de plantoelichting voor gekozen om bij de maatwerkoplossing het in het streekplan neergelegde functieveranderingsbeleid als leidraad te hanteren. Dit beleid is, zo heeft de raad ter zitting uiteengezet, van toepassing op functieverandering in het landelijk gebied waarbij het niet relevant is of het landelijk gebied nabij de kern is gelegen of op grotere afstand daarvan. De vereniging heeft dit onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de wijze waarop invulling is gegeven aan het leveren van maatwerk zich niet verdraagt met het voornoemde functieveranderingsbeleid.
2.4. De vereniging brengt naar voren dat het plangebied op de grens met de Doesburger Eng ligt en dat het daar historisch gezien deel van uitmaakt. Zij voert aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de Toekomstvisie Doesburger Eng, welke is neergelegd in de beleidsnota Doesburger Eng (hierna: de beleidsnota), terwijl is toegezegd dat deze visie als leidraad zou worden gehanteerd bij de totstandkoming van bestemmingsplannen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestond om het plan aan de beleidsnota te toetsen.
2.4.2. De beleidsnota is een bestuurlijke vertaling van een door de Stichting Buurschap Doesburger Eng opgestelde visie over de toekomst van de Doesburger Eng. Deze beleidsnota bevat een integrale visie voor de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in het gebied voor de komende 20 jaar. In de beleidsnota staat dat de daarin opgenomen beleidsuitspraken van toepassing zijn op het gebied dat in het zuiden wordt begrensd door de bosrand van het landgoed Kernhem, in het westen door de Lunterseweg, in het noorden door de Goorsteeg en in het oosten door de rand van de Veluwe. De Afdeling stelt vast dat het plangebied buiten deze begrenzing valt. Derhalve heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan gelet op de ligging niet aan de beleidsnota getoetst hoefde te worden.
Voor zover de vereniging betoogt dat is toegezegd dat bij de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan rekening zou worden gehouden met de beleidsnota, overweegt de Afdeling als volgt. De vereniging heeft eerst ter zitting toegelicht dat een ambtenaar van de gemeente, de heer Van Plateringen, als vertegenwoordiger van de raad aan de Stichting Buurtschap Doesburger Eng in het kader van een procedure omtrent subsidieverlening heeft toegezegd dat de beleidsnota als uitgangspunt zou worden gehanteerd. De vereniging heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat de beleidsnota Doesburger Eng ondanks dat deze niet ziet op het plangebied toch als uitgangspunt bij het plan zou worden gehanteerd. Hierbij betrekt de Afdeling dat de toezegging waaraan de vereniging refereert niet in het kader van deze bestemmingsplanprocedure is gedaan en bovendien niet aan haar. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.5. Verder betogen [appellanten sub 2] dat het plan in strijd is met het beleid dat is gericht op het tegengaan van verdere verstening van het buitengebied.
2.5.1. Het betoog faalt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de plantoelichting uiteen is gezet op welke wijze het plan zich verhoudt tot de geldende beleidskaders. Volgens de raad is het algemene beleidsprincipe van ontstening van het buitengebied in dit geval niet van toepassing, omdat het plangebied in de Streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' is aangewezen als zoekzone wonen. De invulling van deze zoekzone is uitgewerkt in het gemeentelijk Structuurplan Zoekzones stedelijke functies. Op grond van dit beleid is nieuwe bebouwing ter plaatse toegestaan.
2.6. De vereniging en [appellanten sub 2] stellen dat de omgeving van het plangebied ten onrechte is aangemerkt als een buurtschap. Volgens de vereniging is daardoor ten onrechte de indruk gewekt dat het buurtschapbeleid van toepassing is, terwijl dat beleid zich verzet tegen de voorziene kerk.
2.6.1. In de toelichting van het ontwerpplan stond vermeld dat het perceel deel uitmaakt van een soort buurtschap. De raad heeft in de Nota Zienswijzen uiteengezet dat daarmee beoogd was aan te geven dat het perceel onderdeel is van een samenhangend bebouwingsbeeld dat een verdichting van het landschap vormt. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad de plantoelichting op dit punt aangepast waardoor de term buurtschap daarin niet meer voorkomt. Voor zover de vereniging en [appellanten sub 2] zich richten tegen de omschrijving van de omgeving van het perceel in de plantoelichting, overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt. De Afdeling volgt de vereniging niet in haar standpunt dat de indruk is gewekt dat het buurtschapbeleid van toepassing is, nu uit de stukken niet naar voren is gekomen dat sprake is van een buurtschap.
2.7. De vereniging stelt dat het plan leidt tot aantasting van het waardevolle gebied. Verder stelt zij dat het kerkgebouw en de daarbij te realiseren parkeerplaatsen ruimtelijk niet inpasbaar zijn in de omgeving. Volgens haar staan de maatvoering van het kerkgebouw en de parkeerplaatsen in geen enkele verhouding tot de historische agrarische bebouwing. Daarnaast stelt zij dat de grote parkeerplaats, die doordeweeks niet in gebruik zal zijn, tot een aanzienlijke verharding in het gebied leidt.
Volgens [appellanten sub 2] en de vereniging kan de hoogte van het kerkgebouw niet landschappelijk worden ingepast. Het kerkgebouw leidt vanwege de hoogte tot aantasting van een eeuwenoud agrarisch cultuurlandschap, aldus [appellanten sub 2].
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het kerkgebouw en de parkeerplaatsen in de omgeving kunnen worden ingepast.
2.7.2. Aan de gronden ter plaatse van het kerkgebouw en de parkeerplaatsen is in het plan de bestemming "Maatschappelijk" toegekend met daarbinnen een bouwvlak en de aanduiding "religie".
Ingevolge artikel 5.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke en culturele voorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduiding "religie" is uitsluitend de vestiging van een kerk- en/of religieus genootschap toegestaan;
d. tuinen, erven en verhardingen;
Ingevolge artikel 5.2, lid 5.2.1, van de planregels gelden voor het bouwen van bouwwerken de volgende bepalingen:
d. de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 28 meter;
e. ten behoeve van het ondergeschikte bouwdeel voor de bouw van een toren mag de maximale hoogte 38 meter bedragen;
f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
g. de dakhelling mag niet meer bedragen van 15 graden.
Ingevolge artikel 1, lid 1.27, van de planregels wordt in dit plan onder maatschappelijke en culturele voorzieningen verstaan: educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
2.7.3. In de plantoelichting is aandacht besteed aan de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van het kerkgebouw en de parkeerplaatsen. Hierin staat dat de locatie zodanig is gekozen dat het kerkgebouw deel uitmaakt van een structureel samenhangend bebouwingscluster dat zich langs de Krommesteeg en de Lunterseweg heeft gevormd. Verder volgt uit de plantoelichting dat in de omgeving van het plangebied een concentratie van woningen en bedrijven aanwezig is en dat het kerkgebouw daarbij aansluit. Er is volgens de plantoelichting geen sprake van een solitair stedenbouwkundig element in het open landschap, maar van een versterking van de bestaande bouwkundige structuur.
2.7.4. Wat betreft de hoogte van het kerkgebouw, overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 5.2, lid 5.2.1, van de planregels de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter en de nokhoogte niet meer dan 28 meter. Voor zover de vereniging betoogt dat ten onrechte geen maximale nokhoogte in het plan is opgenomen, mist dit betoog feitelijke grondslag. Het ondergeschikte bouwdeel van de toren mag maximaal 38 meter hoog worden. Tussen partijen is niet in geschil dat bebouwing met een dergelijke hoogte niet voorkomt in de omgeving van het plangebied. De raad heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hoogte niet in de weg staat aan de ruimtelijke inpasbaarheid van het kerkgebouw. Daarbij acht de Afdeling van belang dat geen sprake is van een solitair stedenbouwkundig element in het open landschap. Verder is er, zo staat in de Nota Zienswijzen, vanuit een stedenbouwkundig oogpunt voor gekozen om het kerkgebouw een bepaalde rankheid te geven in plaats van de inhoud te winnen uit de breedte. Bij haar oordeel betrekt de Afdeling ook dat de architectuur van het kerkgebouw traditioneel is en qua bouwstijl en materiaalgebruik zal aansluiten bij het bebouwingsbeeld van de historische bebouwing op de Lunterseweg.
2.7.5. Voor het vaststellen van de parkeerbehoefte zijn de aanbevelingen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, wegenbouw- en verkeerstechniek (CROW) gebruikt. Op basis daarvan geldt voor een religiegebouw een parkeernorm van 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats. Uit de plantoelichting volgt dat de kerk ruimte zal bieden aan ongeveer 1.000 zitplaatsen, zodat 200 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Wat betreft het ter zitting door de vereniging gestelde dat de parkeerplaatsen gedeeld moeten worden met gebruikers van economische activiteiten, overweegt de Afdeling dat, daargelaten dat de stelling niet nader is onderbouwd, vanwege efficiënt ruimtegebruik in bepaalde gevallen een andere parkeernorm gehanteerd kan worden wegens dubbelgebruik. In dit geval is echter geen sprake van dubbele functies in of rond het plangebied. De raad heeft in redelijkheid kunnen uitgaan van de gehanteerde parkeernorm van 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats. De parkeerplaatsen zullen aan de achterzijde van de kerk worden aangelegd. Tussen de parkeerplaatsen zullen volgens de plantoelichting allerlei groenvoorzieningen worden gerealiseerd zodat geen sprake zal zijn van een grote stenen parkeervlakte. Het plan staat daaraan niet in de weg nu binnen de bestemming "Maatschappelijk" op grond van artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels groenvoorzieningen zijn toegestaan. Om het plangebied te laten aansluiten bij de waardevolle landschappelijke zone aan de overkant van de Lunterseweg zullen het kerkgebouw en de parkeerplaatsen worden omringd door afschermende hagen en opgaand groen.
2.7.6. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.7.4 en 2.7.5 ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het kerkgebouw en de parkeerplaatsen ruimtelijk kunnen worden ingepast in de bestaande omgeving. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van het agrarische karakter van het gebied.
2.8. De vereniging acht de motivering van de raad dat het gebied is aangewezen als zoekzone voor wonen niet toereikend om ter plaatse een kerkgebouw toe te staan, omdat de komende jaren geen behoefte bestaat aan woningbouw in de omgeving van het plangebied. De vereniging betoogt dat de omstandigheid dat het perceel beschikbaar is omdat de gemeente dit ten tijde van de vaststelling van het plan in eigendom had evenmin aangemerkt kan worden als een deugdelijke motivering.
2.8.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad het kerkgebouw passend acht bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Naast deze motivering heeft de raad gesteld dat het kerkgebouw tevens past binnen de toekomstige stedelijke ontwikkelingen na de invulling van de zoekzone wonen. Volgens het Structuurplan Zoekzones stedelijke functies kan de zogenoemde zoekzone Kernhem Vlek C, welke bedoeld is om mogelijk tegenvallende woningproducties elders in de gemeente te kunnen opvangen, na 2015 worden gerealiseerd. Volgens de raad zal de zoekzone mogelijk ingevuld gaan worden met stedelijke functies, zodat het gebied rondom het kerkgebouw verder gaat verdichten. Wat betreft het aangevoerde dat de ontwikkeling van de woonwijk in Kernhem C niet doorgaat en dat elders in de woningbehoefte kan worden voorzien, wordt onder verwijzing naar overweging 2.7.6 overwogen dat ook indien in de zoekzone geen stedelijke functies zullen worden gerealiseerd een ruimtelijk aanvaardbare situatie zal ontstaan, daargelaten de vraag of behoefte bestaat aan woningen in de zoekzone. Niet gebleken is dat de keuze voor het kerkgebouw op deze locatie enkel is ingegeven door de omstandigheid dat de gemeente het perceel in eigendom had. Gelet op het voorgaande en hetgeen in de Nota Zienswijzen is vermeld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
2.9. Onder verwijzing naar de plantoelichting waarin staat dat de Gereformeerde Gemeente Ede naast kerkelijke activiteiten ook daarmee samenhangende activiteiten wil faciliteren, voert de vereniging aan dat al deze activiteiten op een bedrijventerrein behoren plaats te vinden. Doordat ook niet-kerkelijke activiteiten zullen worden ontwikkeld, vraagt de vereniging zich af of wel sprake is van een maatschappelijke functie.
2.9.1. Voor zover de vereniging betoogt dat de bestemming "Maatschappelijk" niet passend is vanwege de gewenste kerkelijke en niet-kerkelijke activiteiten, overweegt de Afdeling dat uit de schriftelijke uiteenzetting van de Gereformeerde Gemeente Ede naar voren komt dat de beoogde activiteiten zullen bestaan uit kerkelijke activiteiten, zoals kerkdiensten en catechisatie, en dat er daarnaast bijeenkomsten voor de jeugd- en vrouwenvereniging alsmede vergaderingen zullen worden gehouden. Op gronden met de aanduiding "religie" binnen de bestemming "Maatschappelijk" is gelet op artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, van de planregels de vestiging van een kerk- en/of religieus genootschap toegestaan. Het gebruik van het voorziene kerkgebouw dient in overeenstemming te zijn met de bestemming "Maatschappelijk" op grond waarvan maatschappelijke en culturele voorzieningen zijn toegestaan. De vereniging heeft niet onderbouwd welke ruimtelijke bezwaren zij heeft tegen het gebruik van het voorziene kerkgebouw voor niet-kerkelijke activiteiten. De keuze van de raad om het gebruik van het voorziene kerkgebouw niet te beperken tot uitsluitend kerkelijke activiteiten, acht de Afdeling niet onredelijk.
De Afdeling overweegt verder dat de vereniging niet heeft gemotiveerd waarom een kerkgebouw vanuit planologisch oogpunt op een bedrijventerrein gerealiseerd zou moeten worden. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een kerkgebouw alsmede het gebruik daarvan niet op een bedrijventerrein thuishoren, omdat de ruimtelijke uitstraling van de voorziene ontwikkeling niet gelijk te stellen is met de ruimtelijke uitstraling van een bedrijf. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. In de Nota Zienswijzen is door de raad toegelicht dat een maatschappelijke bestemming is toegekend, omdat onder maatschappelijke functies mede religieuze instellingen worden begrepen. De Afdeling is van oordeel dat de raad de bestemming "Maatschappelijk" in dit geval passend heeft kunnen achten voor het kerkgebouw.
2.10. Volgens de vereniging is ten onrechte niet onderzocht of inbreidingslocaties beschikbaar zijn. In dit verband wijst de vereniging op alternatieve locaties die kunnen worden benut voor het kerkgebouw.
2.10.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van een plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Uit de Nota Zienswijzen is naar voren gekomen dat bij de voorbereiding is onderzocht of door de Gereformeerde Gemeente Ede gebruik kon worden gemaakt van leegstaande kerkgebouwen of andere bestaande gebouwen, maar bij geen enkele locatie waren 200 parkeerplaatsen beschikbaar of de ruimte om deze te realiseren. De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat een geschikte inbreidingslocatie voorhanden is. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad alternatieven voor het plan onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken.
2.11. [appellanten sub 2] stellen dat de wegen niet geschikt zijn voor de toename van de verkeersdruk als gevolg van het plan. Zij vrezen voor een verkeersonveilige situatie.
De vereniging wijst op de verkeersaantrekkende werking van het plan.
2.11.1. In de Nota Zienswijzen is uiteengezet dat het plangebied voor het gemotoriseerde verkeer zal worden ontsloten via de Krommesteeg en dat deze ontsluiting vanwege de verkeersveiligheid op ruime afstand van de kruising van de Lunterseweg en de Krommesteeg is voorzien. Het fietsverkeer zal apart van het gemotoriseerde verkeer worden afgewikkeld. Wat betreft de verkeersbewegingen heeft de Gereformeerde Gemeente Ede ter zitting toegelicht dat de kerk op zondagen en twee doordeweekse avonden gebruikt gaat worden en dat de piekmomenten zich op de zondagen zullen voordoen, omdat dan twee diensten plaatsvinden. Per dienst is uitgegaan van maximaal 200 auto's. De verwachting is dat het werkelijke aantal auto's lager ligt, omdat ook leden op de fiets zullen komen, aldus de Gereformeerde Gemeente Ede ter zitting. Volgens de schriftelijke uiteenzetting van de Gereformeerde Gemeente Ede wonen 78% van de leden in Ede, 10% in Ederveen en 10% in Lunteren. Uit het verhandelde ter zitting, waar partijen de te verwachten verkeersroute vanuit deze plaatsen naar het plangebied hebben omschreven, is naar voren gekomen dat het verkeer met name afgewikkeld gaat worden via de Lunterseweg. Nu het plan niet een dusdanig aantal verkeersbewegingen met zich zal brengen, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat de Lunterseweg en de overige van belang zijnde wegen op de piekmomenten berekend zijn op de te verwachten verkeersstromen niet onredelijk. [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de afwikkeling van het verkeer als gevolg van het plan tot verkeersonveilige situaties zal leiden.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot verkeersproblemen zal leiden.
2.12. Tevens betogen [appellanten sub 2] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de in de omgeving nestelende vogels.
2.12.1. Ten behoeve van het plan is door middel van een quickscan onderzoek verricht naar de effecten van het plan op beschermde natuurwaarden. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport 'Quickscan flora en fauna' van 11 mei 2010 van IJzerman Advies. Daaruit volgt dat het onderzoek mede betrekking had op broedvogels. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
2.13. [appellanten sub 2] voeren aan dat het voorziene kerkgebouw niet voldoet aan de behoefte en verwachtingen van de buurt. Verder betwijfelen zij of een juiste belangenafweging is gemaakt, omdat de raad volgens hen veel belang had bij de vaststelling van het plan. Daarbij wijzen zij op de verkoop van het perceel door de gemeente.
2.13.1. Zoals in overweging 2.10.1 is overwogen dient de raad bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van een plan. Daarbij dienen ook de belangen van omwonenden te worden betrokken. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de belangen van [appellanten sub 2] onvoldoende heeft betrokken in zijn afweging. Gelet op de ruimtelijke onderbouwing en de belangen die gediend zijn met de realisering van het plan heeft de raad aan de behoefte en verwachtingen van de omwonenden geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Wat betreft de verkoop van het perceel aan de Gereformeerde Gemeente Ede is van belang dat de verkoop blijkens de gegevens van het kadaster heeft plaatsgevonden op 19 september 2011, te weten na de vaststelling van het plan. Tot die tijd waren de desbetreffende gronden in eigendom van de gemeente. Niet aannemelijk is gemaakt dat de eigendom van het perceel een rol heeft gespeeld in de gemaakte belangenafweging. Het aangevoerde leidt niet tot het oordeel dat sprake is geweest van een onzorgvuldige belangenafweging.
2.14. In hetgeen de vereniging en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Van der Hoorn
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012