201108797/1/R2.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Eenigenburg, gemeente Harenkarspel,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B]], wonend te Sint Maarten, gemeente Harenkarspel,
de raad van de gemeente Harenkarspel,
verweerder.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Eenigenburg, Krabbendam en Valkkoog" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2011, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door J.S.M. Nagelmaeker, en [appellanten sub 2], van wie [appellante sub 2B] in persoon, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door A.W.E. Hulst, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], bijgestaan door A.J.M. Jonker.
2.1. Het plan voorziet in een actuele, planologische regeling voor de kernen Eenigenburg, Krabbendam en Valkkoog. Met het plan wordt beoogd te voorzien in een overwegend conserverende regeling.
2.2. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 1 (W-1)" dat ziet op de gronden ten zuiden van zijn perceel aan de [locatie 1] te Eenigenburg. Hij voert aan dat het plandeel ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid een woning te realiseren, zoals wel in het ontwerpplan was voorzien en ten onrechte niet als bestaand bebouwd gebied wordt aangemerkt. Hij is al sinds 2005 in overleg met het gemeentebestuur over de bouwmogelijkheid, aldus [appellant sub 1].
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijzigingsbevoegdheden waarvoor een ontheffing van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland is vereist, zoals het perceel van [appellant sub 1], niet in het vastgestelde plan zijn opgenomen. De raad achtte het niet wenselijk om los van de toetsing door gedeputeerde staten al een oordeel over de aanvaardbaarheid van dergelijke woningbouwmogelijkheden te geven, nu deze niet als bestaand bebouwd gebied worden aangemerkt.
2.2.2. Ingevolge artikel 1, onder 23 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) wordt onder landelijk gebied verstaan: het gebied, niet zijnde bestaand bebouwd gebied.
Ingevolge artikel 9 zoals die geldt na de eerste herziening van 23 mei 2011, voor zover hier van belang, wordt als bestaand bebouwd gebied aangewezen het gebied, als zodanig aangegeven op kaart 2 en de bestaande of de bij een geldend bestemmingsplan toegelaten woonbebouwing.
Ingevolge artikel 13, eerste lid voorziet een bestemmingsplan niet in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten onder in het derde lid genoemde voorwaarden ontheffing verlenen van het eerste lid.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, moet bij het verlenen van een ontheffing onder meer het bepaalde in artikel 15 in acht worden genomen.
2.2.3. De Afdeling stelt op grond van artikel 9 van en kaart 2 bij de PRVS vast dat het perceel ten zuiden van [locatie 1] niet kan worden aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. Voorts wijst de Afdeling op de voorwaarden die in artikel 15 van de PRVS zijn opgenomen ten aanzien van nieuwe woningbouw in landelijk gebied, zoals onder meer het rekening houden met de kernkwaliteiten van het landschapstype, de aardkundige waarden en de bestaande dorpsstructuur en het rekening houden met de openheid van het landschap, de historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten. Gezien deze voorwaarden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanvaardbaarheid van toekomstige woningbouw ter plaatse nog onvoldoende is onderzocht en dat het wenselijk is om eerst te bezien of het college een ontheffing kan verlenen. Het betoog van [appellant sub 1] dat de raad niet heeft mogen afzien van het vaststellen van een wijzigingsbevoegdheid die voorzag in de bouw van een extra woning, slaagt dan ook niet.
Over het betoog van [appellant sub 1] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. Hoewel het ontwerpplan wel voorzag in de door [appellant sub 1] gewenste wijzigingsbevoegdheid, heeft de raad het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.2.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.3. [appellanten sub 2], wonend aan de [locatie 2] te Eenigenburg richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - (W-1)" dat ziet op de gronden aan de Surmerhuizerweg 18 te Eenigenburg voor zover daaraan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 (2)" is toegekend. Zij voeren hiertoe aan dat op grond van die aanduiding het bestaande bijgebouw nabij hun woning kan worden vervangen door een extra woning en dat die woning zal leiden tot een aantasting van hun privacy en rust. Voorts brengen zij naar voren dat de extra woning een aantasting van de lintbebouwing zal betekenen, wat in strijd is met de beoogde bescherming van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren. De ter plaatse aanwezige terp 'De Harke' heeft bovendien een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, aldus [appellanten sub 2]. Tevens richten zij zich tegen een wijziging op pagina 10 van de plantoelichting.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijzigingsvoorwaarden in artikel 16 van de regels en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1 (WR-A1)" voldoende bescherming bieden voor de ter plaatse verwachte archeologische waarden. Op voorhand kan dan ook niet worden gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid inbreuk maakt op het conserverende karakter van het plan, aldus de raad.
2.3.2. Over het betoog dat zich richt tegen de wijziging van de plantoelichting wordt overwogen dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt. Weliswaar vergezelt de toelichting het plan, doch het maakt hiervan geen deel uit. Het betoog behoeft gelet hierop geen bespreking.
2.3.3. In paragraaf 2.2 van de plantoelichting is vermeld dat in het kader van het plan de potentiële invullocaties zijn verkend en beoordeeld. Er is slechts een locatie in de bebouwingsclusters die hiervoor in aanmerking zou kunnen komen, te weten ten oosten van Surmerhuizerweg 18. De bebouwingsmogelijkheden en de situering van deze potentiële invullocatie zijn onderzocht en meegenomen in het bestemmingsplan.
2.3.3.1. In de Reactienota naar aanleiding van de inspraakprocedure van het voorontwerpbestemmingsplan "Eenigenburg, Krabbendam en Valkkoog" is vermeld dat het ter plaatse van de gronden achter Surmerhuizerweg 18 geen agrarische gronden betreft, maar gronden met een tuinbestemming met daarop een bestaand bijgebouw. De wijzigingsbevoegdheid ziet niet op een invulling van de open ruimte, maar op de herbestemming van een bestaand bijgebouw. Het betreft dan ook geen doorbreking van de lintbebouwing, aldus de Reactienota.
2.3.4. Het plan voorziet voor de gronden achter de woning Surmerhuizerweg 18 te Eenigenburg in de bestemming "Wonen - (W-1)" met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1 (WR-A1)" en de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 (2)". De kleinste afstand tussen de gronden achter de woning Surmerhuizerweg 18 waarvoor in de wijzigingsbevoegdheid is voorzien en de woning van [appellanten sub 2] aan de [locatie 2] te Eenigenburg ten zuidwesten van die gronden is ongeveer 13 meter.
2.3.5. Ingevolge artikel 18, lid 18.1 van de regels zijn de voor "Waarde - Archeologie 1 (WR-A1)" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
Ingevolge artikel 18, lid 18.2 mogen in afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.
Ingevolge artikel 18, lid 18.3 kan onder nader genoemde voorwaarden met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 18.2.
2.3.5.1. Over de door [appellanten sub 2] gestelde hoge archeologische verwachtingswaarde overweegt de Afdeling dat de raad bij de voorbereiding van het plan die verwachtingswaarde heeft onderkend en om die reden aan de gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1 (WR-A1)" heeft toegekend. Gelet op artikel 18 van de regels is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het plan met deze dubbelbestemming voldoende bescherming biedt aan eventueel ter plaatse aanwezige archeologische waarden. Hierbij is in aanmerking genomen dat [appellanten sub 2] hun betoog dat het plan onvoldoende bescherming zou bieden, niet nader hebben onderbouwd.
2.3.6. Ingevolge artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder a van de regels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen - 1 (W-1)" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen.
Ingevolge artikel 16, lid 16.6 kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2 (2)" een tweede woonhuis wordt gebouwd, mits:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 16 van toepassing zijn;
2. het parkeren plaats vindt op het eigen erf;
3. de verkaveling en de situering van de gebouwen zodanig is, dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
4. er sprake is van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing;
5. een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld;
6. er een positief wateradvies is gegeven door het waterschap.
2.3.6.1. Over de inpassing en de aanvaardbaarheid van de extra woning heeft de raad in het uitgebrachte aanvullend verweerschrift onder meer uiteengezet dat de vormgeving, de ligging en de uitstraling van de bestaande schuur ter plaatse aansluiten bij het oorspronkelijk agrarisch karakter van het gebied. Voorts is daarin vermeld dat de relatief zelfstandige ligging op het erf, de zichtbaarheid en de bereikbaarheid vanaf de weg, in combinatie met het behoud van de zichtlijn naar het achterliggende open gebied ervoor zorgen dat de vervanging/aanvulling van de schuur door of met een woning niet zal leiden tot een toevoeging van bebouwing die het oorspronkelijke lint doorbreekt. De extra bebouwing kan volgens de raad worden aangemerkt als een kleine aanvulling die past in het bestaande karakter van het lint met verschillende bouwvormen. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijke ontwikkeling niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de bestaande lintbebouwing. Voorts overweegt de Afdeling dat niet kan worden uitgesloten dat de rust en de privacy van [appellanten sub 2] door de toevoeging van een extra woning in hun directe omgeving in enige mate zullen worden aangetast. De raad heeft echter, mede gezien de afstand tussen hun woning en de in het plan mogelijk gemaakte woning, en de in artikel 16, lid 16.6 van de regels opgenomen wijzigingsvoorwaarden, in redelijkheid aan de belangen van [appellanten sub 2] geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.
2.3.7. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012