ECLI:NL:RVS:2012:BW1612

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108402/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 24 juni 2011 geoordeeld dat de minister een boete van € 4.000,00 had opgelegd aan de wederpartij wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister had deze boete opgelegd op basis van een controle door de Arbeidsinspectie, waarbij was vastgesteld dat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid verrichtte in de onderneming van de wederpartij. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd dat de vreemdeling daadwerkelijk arbeid had verricht, en vernietigde het besluit van de minister.

De minister ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de waarnemingen van de inspecteurs niet juist konden zijn. De inspecteurs hadden op ambtsbelofte gerapporteerd dat zij de vreemdeling in de onderneming hadden gezien terwijl hij werkzaamheden verrichtte. De minister stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de inspecteurs vanuit een staande positie door de etalageruiten van de onderneming konden kijken en dat de verklaring van de inspecteurs in het boeterapport als bewijs moest worden geaccepteerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat niet kon worden vastgesteld dat de vreemdeling arbeid had verricht. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de minister alsnog ongegrond. De Afdeling benadrukte dat aan de bewijsvoering van de overtreding strenge eisen moeten worden gesteld, maar dat in dit geval de minister voldoende bewijs had geleverd voor de boete.

Uitspraak

201108402/1/V6.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 juni 2011 in zaak nr. 10/161 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], handelend onder de naam [bedrijf]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009 heeft de minister [wederpartij] een boete opgelegd van € 4.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 11 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het besluit van 25 januari 2010 nader te motiveren zulks met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief van 9 maart 2011 heeft de minister ter uitvoering van de tussenuitspraak het besluit van 25 januari 2010 van een nadere motivering voorzien.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] bij brief van 17 maart 2011 zijn zienswijze ten aanzien van de door de minister overgelegde nadere motivering naar voren gebracht.
Bij uitspraak van 24 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 25 januari 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 29 september 2009 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2011. Deze brieven zijn aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2012, waar [wederpartij], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. Odijk, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte onderscheidenlijk ambtseed opgemaakte boeterapport van 14 juli 2009 houdt in dat [vreemdeling], van Thaise nationaliteit (hierna: de vreemdeling), op 3 februari 2009 in de onderneming van [wederpartij] horecawerkzaamheden heeft verricht, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was verleend.
In het boeterapport is vermeld dat de inspecteurs op laatstgenoemde datum langs de onderneming reden en inspecteur E.H. Maas door de etalageruiten van de onderneming de hem bekende vreemdeling in de onderneming achter het buffet zag staan. Hierna liep inspecteur W. Ramschie langs de onderneming en zag door de etalageruiten dat de vreemdeling zijn gezicht richting een wok had gekeerd, dat het vuur onder de wok brandde en de vreemdeling in de wok een gerecht aan het bereiden was. Inspecteur Ramschie zag door de etalageruiten voorts dat de vreemdeling een spaan in zijn hand hield en hiermee het gerecht vanuit de wok in een klaarstaand bakje schepte. Toen de inspecteurs de onderneming binnengingen, verliet een klant met de ingepakte etenswaar de onderneming. De moeder van de vreemdeling vertelde de inspecteurs dat de vreemdeling eten voor een klant had gemaakt.
2.3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank ten aanzien van de stelling van [wederpartij], dat de waarnemingen van de inspecteurs niet juist kunnen zijn aangezien het door de ondoorzichtige folie op de ramen van de onderneming niet mogelijk is om vanuit een rijdende auto specifieke personen waar te nemen, overwogen dat de minister alsnog diende te motiveren dat de folie ten tijde van de controle niet op de wijze was aangebracht zoals [wederpartij] heeft gesteld en was te zien op door [wederpartij] in bezwaar overgelegde foto's.
2.4. De minister heeft bij zijn brief van 9 maart 2011 het door inspecteur Maas en inspecteur Ramschie op ambtsbelofte onderscheidenlijk ambtseed opgemaakte aanvullend boeterapport van 2 maart 2011 gevoegd. Dit aanvullend boeterapport houdt in dat inspecteur Maas vanuit de auto, door de ruit van de open (lees: niet met folie bedekte) toegangsdeur de hem bekende vreemdeling heeft zien staan. Als bijlagen zijn bij dit rapport kleurenkopieën van twee foto's van de onderneming uit juli 2010 gevoegd.
2.5. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat nu uit de door [wederpartij] bij zijn brief van 17 maart 2011 overgelegde foto's en facturen voor beplakking van de ramen van zijn onderneming blijkt dat ten tijde van de controle folie was aangebracht, de verklaring van de inspecteurs, dat zij de vreemdeling hebben zien staan, niet juist kan zijn en die verklaring niet als bewijs kan dienen. In dit verband wijst de minister op de waarneming van inspecteur Maas weergegeven in het aanvullend boeterapport en de foto's van juli 2010. De rechtbank heeft miskend dat in het boeterapport tevens is vermeld dat inspecteur Ramschie vanuit een staande positie door de etalageruiten heeft gezien dat de vreemdeling een gerecht bereidde in een wok en dat in een bakje schepte voor een klant. Verder geven de door [wederpartij] in bezwaar overgelegde foto's een vertekend beeld van de hoogte van de aangebrachte folie en is hierop de toegangsdeur niet zichtbaar, aldus de minister.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 augustus 2008 in zaak nr.
200800658/1), dienen juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld.
Het boeterapport en het aanvullend boeterapport zijn op ambtsbelofte onderscheidenlijk ambtseed door de inspecteurs opgemaakt, zodat in beginsel van de juistheid van de inhoud daarvan dient te worden uitgegaan. De minister betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het boeterapport blijkt dat inspecteur Ramschie de vreemdeling arbeid heeft zien verrichten. Ter zitting heeft [wederpartij] erkend dat men vanuit staande positie over de folie heen door de etalageruiten in de onderneming kan kijken. Wat betreft diens stelling, dat inspecteur Ramschie vanuit zijn positie enkel zicht had op de voorkant van de toonbank en geen handelingen daarachter kon waarnemen, is van belang dat in het boeterapport is vermeld dat inspecteur Ramschie langs de onderneming is gelopen en daarbij heeft gezien dat de vreemdeling in een wok een gerecht aan het bereiden was. Voorts is in het boeterapport vermeld dat de moeder van de vreemdeling tegenover de inspecteurs heeft verklaard dat de vreemdeling eten voor een klant had gemaakt. Aan haar door [wederpartij] op de hoorzitting van 9 december 2009 overgelegde schriftelijke verklaring, dat zij tegen de inspecteurs heeft gezegd dat zij en niet de vreemdeling het eten voor een klant had klaargemaakt, kan niet die waarde worden gehecht die [wederpartij] daaraan gehecht wil zien, reeds omdat hij zijn stelling, dat de inspecteurs haar verkeerd hebben begrepen, niet aannemelijk heeft gemaakt.
Onder deze omstandigheden kan de door de rechtbank gevolgde stelling van [wederpartij], dat het onmogelijk is om vanuit een langsrijdende auto door de toegangsdeur van de onderneming de vreemdeling te hebben zien staan, niet tot de gevolgtrekking leiden dat hetgeen de inspecteurs hebben waargenomen niet juist in het boeterapport en het aanvullend boeterapport is vastgelegd. De door [wederpartij] gedurende de procedure overgelegde stukken vormen onvoldoende weerlegging van de waarnemingen van de inspecteurs. In de facturen uit 2007 is niet gespecificeerd hoe de ramen met folie zijn beplakt en een van vóór de controle daterende foto van de toegangsdeur ontbreekt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen, dat niet kan worden vastgesteld dat de vreemdeling arbeid heeft verricht en dat de minister daarom niet bevoegd was tot boeteoplegging.
Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de minister overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 januari 2010 van de minister alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 juni 2011 in zaak nr. 10/161;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Cassé, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Cassé
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012
588.