ECLI:NL:RVS:2012:BW3012

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007764/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Nederlek

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' dat op 25 mei 2010 door de raad van de gemeente Nederlek is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben vier appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten zijn bewoners van de gemeente Nederlek en hebben verschillende bezwaren tegen de bestemmingen die aan hun percelen zijn toegekend. De Raad van State heeft de zaak op 23 februari 2012 ter zitting behandeld. De appellanten hebben onder andere bezwaar gemaakt tegen de wijziging van bestemmingen, de hoogte- en oppervlakte-eisen voor bebouwing en de toekenning van de bestemming 'Bedrijf' aan bepaalde percelen. De Raad van State heeft geoordeeld dat het bestreden besluit voor de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf' niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van appellant sub 1 is gegrond verklaard, omdat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bestemming 'Wonen' op het perceel aan de [locatie 1] is gewijzigd. Ook het beroep van appellant sub 3 is gegrond verklaard, omdat de raad niet heeft gemotiveerd waarom de bestemming 'Bedrijf' op het perceel aan de [locatie 3] gerechtvaardigd is, gezien de richtafstand tot omliggende woningen. De beroepen van appellanten sub 2 en sub 4 zijn ongegrond verklaard. De Raad van State heeft het besluit van de raad van de gemeente Nederlek vernietigd voor de onterecht toegekende bestemmingen en heeft de raad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

201007764/1/R4.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Krimpen aan de Lek, gemeente Nederlek,
2. [appellant sub 2], wonend te Krimpen aan de Lek, gemeente Nederlek,
3. [appellant sub 3], wonend te Lekkerkerk, gemeente Nederlek,
4. [appellant sub 4], wonend te Ridderkerk,
en
de raad van de gemeente Nederlek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2010, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 september 2010. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 7 september 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door ir. P. de Knegt, [appellant sub 2], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. J. de Vet, en [appellant sub 4], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is daar verschenen de raad, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom, mr. M.E. de Bruin en S.T. de Graaf Msc, werkzaam bij de gemeente Nederlek.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Nederlek.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] richt zich in beroep tegen het plandeel met betrekking tot het perceel aan de [locatie 1] te Krimpen aan de Lek, voor zover de raad de bestemming "Tuin" ten opzichte van het ontwerpplan ambtshalve heeft gewijzigd in de bestemming "Wonen". [appellant sub 1] betoogt dat de motivering voor deze wijziging ontbreekt nu de wijziging gebaseerd is op een projectbesluit en daaruit voortvloeiende bouwvergunningen die bij uitspraak van 2 augustus 2010 door de rechtbank 's-Gravenhage zijn vernietigd.
2.2.1. De raad stelt dat nu het projectbesluit en de bouwvergunningen zijn vernietigd, de bestemming op het perceel onvoldoende gemotiveerd is. De raad verzoekt het beroep gegrond te verklaren. Voorts verzoekt de raad de rechtsgevolgen in stand te laten omdat er voor het perceel opnieuw een bouwvergunning is afgegeven, die inmiddels in rechte onaantastbaar is.
2.2.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover dit ziet op de bestemming "Wonen" op het perceel aan de [locatie 1] te Krimpen aan de Lek.
Het feit dat een inmiddels onherroepelijk geworden bouwvergunning is verleend voor het perceel aan de [locatie 1] geeft geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat daardoor aan belanghebbenden de mogelijkheid zou worden ontnomen rechtsmiddelen aan te wenden tegen het bestemmingsplan, nu dat zich, anders dan een bouwvergunning, leent voor herhaalde toepassing.
Het beroep van [appellant sub 2]
Volkstuin
2.3. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de planregels behorende bij de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" en de aanduiding "volkstuin" die gelden voor zijn perceel, kadastraal bekend Krimpen aan de Lek, sectie B, nummers 244 en 245. [appellant sub 2] kan zich niet vinden in de hoogtematen voor gebouwen, bebouwing en erfafscheidingen, alsmede in de maximaal toegestane oppervlakten van de gebouwen. Hij betoogt dat de bouwhoogte te laag is voor het plaatsen van een deur van 2 meter hoog, hetgeen nodig zou zijn in verband met zijn lengte en de afmetingen van bijvoorbeeld een broeiraam.
[appellant sub 2] kan zich voorts niet verenigen met de maximale toegestane oppervlakte van 100 m² verharding in de volkstuinen. In het bijzonder is dat volgens hem bezwaarlijk indien ook paden binnen deze 100 m² moeten worden verwezenlijk [appellant sub 2] betoogt dat voormelde maxima een beperking inhouden ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan en daarnaast niet zijn onderbouwd. Ook is volgens hem niet inhoudelijk op zijn zienswijzen hierover ingegaan.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het wenselijk is een uniforme regeling voor alle volkstuinen binnen de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie" op te nemen. Voor de bebouwingsmaten is aangesloten bij het voorheen geldende bestemmingsplan "Volkstuinen Krimpen aan de Lek" uit 2009. Volgens de raad zijn deze bouwmogelijkheden voldoende om op een reguliere wijze te tuinieren. Uitbreiding van de bouwmogelijkheden en een verdere intensivering van het gebruik van het perceel van [appellant sub 2] wordt niet wenselijk geacht, gelet op het algemene uitgangspunt dat wordt gestreefd naar ontstening van het landelijk gebied, aldus de raad. Daarom heeft de raad geen onderscheid gemaakt tussen de volkstuinencomplexen en het perceel van [appellant sub 2]. De raad stelt voorts dat meer dan 100 m² verharding niet meer ten dienste staat van de aanduiding "volkstuin".
2.3.2. In artikel 12.2 , eerste lid, van de planregels, voor zover hier van belang, is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "volkstuin" gebouwen mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,5 meter mag bedragen. De oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m² per 50 m² volkstuin, zulks met een maximum van 16,5 m² per volkstuin.
In artikel 12.2, tweede lid, is bepaald dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels gelden:
a. de bouwhoogte van recreatieve voorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet op het streven naar ontstening van het buitengebied en de uniformering van de regels voor een bestemming, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de bouwhoogten en het oppervlak aan bebouwing ter plaatse van de aanduiding "volkstuin" maximale afmetingen voorgeschreven kunnen worden. Hetgeen [appellant sub 2] aanvoert geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de maximale hoogte van 2 meter voor bouwwerken, de maximale hoogte van 1 meter voor erfafscheidingen, de maximale hoogte van 2,5 meter voor gebouwen en de maximale oppervlakte aan gebouwen van 16,5 m² per volkstuin niet in redelijkheid voldoende kon achten om een volkstuin als zodanig te kunnen gebruiken. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat, zoals de raad ter zitting heeft bevestigd, op het perceel van [appellant sub 2] meerdere volkstuinen aanwezig kunnen zijn.
2.3.4. Ingevolge artikel 27, lid 27.3, onder a, van de planregels, voor zover thans van belang, is geen aanlegvergunning vereist voor andere werken en werkzaamheden ter verwezenlijking van de in dit plan aan de gronden toegekende bestemmingen, waaronder tevens de aanleg van wegen en paden alsmede het beheer van de bodem is inbegrepen.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Recreatie - Dagrecreatie" aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor wandelpaden en fietspaden. Ingevolge voornoemd artikel onder e, zijn de gronden ook bestemd voor parkeervoorzieningen.
2.3.5. Gelet op voornoemde artikelen is er voor de aanleg van wegen en paden, alsmede voor parkeervoorzieningen geen aanlegvergunning vereist, ook niet als daardoor meer dan 100 m² verharding ontstaat. Dit heeft de raad ter zitting bevestigd.
2.3.6. Ter zitting heeft [appellant sub 2] aangegeven dat hij indien er voor de aanleg van voornoemde voorzieningen geen aanlegvergunning vereist is, geen bezwaar heeft tegen de planregels in zoverre. Het betoog mist in zoverre derhalve feitelijke grondslag.
Schapenstal
2.4. [appellant sub 2] richt zich tegen de aanduiding "bijgebouw" die aan de schapenstal op zijn perceel aan de [locatie 2] te Krimpen aan de Lek is toegekend. [appellant sub 2] betoogt dat deze aanduiding ten onrechte is toegekend, nu er geen bedrijfswoning op zijn perceel aanwezig is en de aanduiding "bijgebouw" blijkens de definitie uit de planregels gekoppeld is aan een woning. [appellant sub 2] betoogt dat de raad een bouwvlak had moeten opnemen voor de schapenstal, die legaal aanwezig is. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat zijn sleufsilo, kuilvoeropslag en waterput ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Tot slot betoogt hij dat hij ten onrechte geen verharding rondom de schapenschuur kan aanbrengen.
2.4.1. Aan het perceel van [appellant sub 2] is de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "bijgebouw" toegekend.
Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, aanhef en sub a, onder 1, mogen voor zover thans van belang ter plaatse van de aanduiding "bijgebouw" tevens bedrijfsgebouwen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1.18, van de planregels is een bedrijfsgebouw een gebouw dat dient ter uitoefening van een bedrijf.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder m en n, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden mede bestemd voor erven en bouwwerken.
Ingevolge artikel 27.3, onder a, in samenhang gelezen met artikel 3.1, aanhef en onder m, is geen aanlegvergunning vereist voor de aanleg van een erf.
2.4.2. Gelet op voornoemde artikelen zijn de schapenstal en de aanwezige bouwwerken als zodanig bestemd en is geen aanlegvergunning vereist voor de aanleg van een als erf aan te merken verharding rondom de schuur. De raad heeft dit ter zitting bevestigd.
2.4.3. [appellant sub 2] heeft ter zitting aangegeven dat hij, indien de schapenstal en de aanwezige bouwwerken als zodanig zijn bestemd en geen aanlegvergunning is vereist voor het aanbrengen van een erfverharding, geen bezwaar meer heeft tegen de in het plan voor zijn perceel opgenomen planologische regeling. Het betoog mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag.
2.4.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4.5. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.5. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij aan het perceel aan de [locatie 3] te Lekkerkerk de bestemming "Bedrijf" is toegekend. [appellant sub 3] kan zich niet vinden in de uitbreiding van de voor "Bedrijf" bestemde gronden en in de uitbreiding van het bouwvlak. Hiertoe voert hij aan dat de bestaande illegale bebouwing ten onrechte als uitgangspunt is genomen voor het vaststellen van dit plan en dat de toegekende bestemming meer mogelijk maakt dan onder het vorige plan was toegestaan. [appellant sub 3] betoogt dat de raad ten onrechte de bouwregels voor de bestemming "Bedrijf" voor het gehele plan heeft versoepeld, zodat hogere bebouwing ter plaatse van het perceel aan de [locatie 3] mogelijk is. Hij betoogt dat deze uitbreiding leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Voorts betoogt hij dat de uitbreiding van de bestemming "Bedrijf" in strijd is met het beleid voor het behoud van het Groene Hart en dat er ten onrechte niet is ingegaan op zijn zienswijzen.
2.5.1. De raad stelt ervan op de hoogte te zijn geweest dat een deel van de gronden werd gebruikt in strijd met het bestemmingsplan en bebouwing aanwezig was die buiten het bouwvlak viel, waarvoor geen vergunning is verleend. De raad stelt dat nu de gronden onder het vorige planologische regime reeds deels bestemd waren voor bedrijven en de gronden gedurende lange tijd bedrijfsmatig werden gebruikt, na een belangenafweging gekozen is het gebruik en de bebouwing die langer dan 10 jaar aanwezig was, als zodanig te bestemmen.
De bouwregels voor de bestemming "Bedrijf" heeft de raad versoepeld naar aanleiding van een zienswijze die de raad heeft doen inzien dat de vorige bouwregels een goede bedrijfsvoering in de weg stonden. Omdat de raad eenduidige regels binnen een bestemming voor het gehele plangebied wenselijk vindt, zijn de versoepelde bouwregels toegepast binnen de gehele bestemming "Bedrijf".
2.5.2. Ingevolge artikel 5.1, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven van categorie 1 en 2 zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 4 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', ondergeschikte detailhandel, groenvoorzieningen, wegen, paden en verhardingen en nutsvoorzieningen, met daarbij behorende erven en bouwwerken.
Ingevolge de "Staat van bedrijfsactiviteiten" opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan, is voor bedrijven in categorie 2 de grootste richtafstand tot de gevels van omliggende woningen 30 meter.
2.5.3. [appellant sub 3] woont naast het perceel aan de [locatie 3], waaraan de bestemming "Bedrijf" is toegekend. In het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied Lekkerkerk 1982" was het perceel gedeeltelijk bestemd als "Bedrijven", "ambachtelijk bedrijf" en voor het overige bestemd als "Agrarische doeleinden en erven". In het voorliggende bestemmingsplan is aan het gehele perceel een bedrijfsbestemming toegekend en is het bouwvlak ten opzichte van het vorige plan aanzienlijk uitgebreid.
2.5.4. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
De Afdeling overweegt dat de bestemming "Bedrijf" voor zover deze is toegekend aan het deel van het perceel en de gebouwen die weliswaar feitelijk reeds als zodanig in gebruik zijn, maar waar dit gebruik in strijd was met het voorafgaand planologische regime, als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld. De enkele omstandigheid dat het gebruik al gedurende langere tijd gaande is, rechtvaardigt een positieve bestemming niet zonder meer. Aan het mogelijk maken van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient een deugdelijke belangenafweging ten grondslag te liggen, waarin niet alleen het bestaande feitelijk gebruik en de belangen van de gebruiker van het perceel worden betrokken, maar ook de overige belangen die met de bestemmingswijziging zijn gemoeid, waaronder in dit geval de belangen van [appellant sub 3]. Nu de raad ter motivering van zijn besluit alleen heeft aangevoerd dat hij aan meer dan 10 jaar bestaande situaties een daarmee overeenstemmende bestemming wenst toe te kennen, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de belangen van [appellant sub 3] ten onrechte niet betrokken bij zijn besluit. De Afdeling neemt in dit verband in aanmerking dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 3] en de grens van het perceel waarop de bedrijfsbestemming rust, zoals ter zitting onweersproken is gesteld, 3,5 meter bedraagt en gelet op de "Staat van bedrijfsactiviteiten" een richtafstand van 30 meter geldt. De raad heeft met name niet gemotiveerd waarom in dit geval een zo grote afwijking van die richtafstand gerechtvaardigd moet worden geacht.
2.5.5. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij aan het perceel [locatie 3] de bestemming "Bedrijf" is toegekend, niet berust op een deugdelijke motivering.
2.5.6. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover aan het perceel [locatie 3] de bestemming "Bedrijf" is toegekend.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige door [appellant sub 3] aangevoerde gronden geen bespreking meer.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.6. [appellant sub 4] richt zich in beroep tegen het plandeel, kadastraal bekend Lekkerkerk, sectie D, nummer 6547, voor zover daaraan de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "volkstuin" is toegekend. [appellant sub 4] betoogt dat zijn bestaande, legale bebouwing ten onrechte niet is ingetekend op de verbeelding. [appellant sub 4] vreest dat met het huidige plan de aanwezige bebouwing en het gebruik hiervan niet als zodanig is toegestaan.
2.6.1. Ingevolge artikel 3.2, onder 1, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels is binnen de bestemming "Agrarisch" uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "tuin" en "volkstuin" een gebouw toegestaan waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan de bestaande.
Gelet op dit artikel is de bebouwing op het perceel van [appellant sub 4] als zodanig bestemd. De raad heeft dit ter zitting bevestigd.
2.6.2. [appellant sub 4] heeft aangegeven geen bezwaar meer te hebben tegen de in het plan voor zijn perceel opgenomen planologische regeling als blijkt dat de op zijn perceel aanwezige bebouwing als zodanig is bestemd. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
2.6.3. Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
Proceskosten
2.7. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellant sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] is voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nederlek van 25 mei 2010, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", voor zover het betreft de bestemming "Wonen" op het perceel aan de [locatie 1] te Krimpen aan de Lek;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nederlek van 25 mei 2010, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", voor zover het betreft de bestemming "Bedrijf" op het perceel aan de [locatie 3] te Krimpen aan de Lek.
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Nederlek tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 43,56 (zegge: drieënveertig euro en zesenvijftig cent);
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Nederlek tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Nederlek aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012
539-731.