201107021/1/R2.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Epe,
de raad van de gemeente Epe,
verweerder.
Bij besluit van 1 juli 2010 heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan "Epe Noord" voor het perceel [locatie] in Epe te herzien.
Bij besluit van 14 april 2011, verzonden op 17 mei 2011, heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 juli 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.S. van den Berg, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Volkers-van der Wal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft bij de raad een aanvraag ingediend om het bestemmingsplan "Epe Noord" te herzien in die zin dat de recreatieve bestemming op het perceel [locatie] in Epe wordt gewijzigd in een woonbestemming. De raad heeft bij besluit van 1 juli 2010 besloten geen medewerking te verlenen aan het verzoek het bestemmingsplan te herzien. Bij het bestreden besluit heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.2. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geweigerd heeft het bestemmingsplan te herzien. Volgens [appellant] is het legale gebruik ten onrechte voor een tweede keer onder het overgangsrecht gebracht. Hij kan zich niet verenigen met de uitleg van de raad dat op grond van vaste jurisprudentie alleen belangrijke functies positief bestemd kunnen worden. In dit verband stelt [appellant] dat in de jurisprudentie over het gebruiksovergangsrecht geen onderscheid wordt gemaakt tussen belangrijk en niet belangrijk gebruik.
Verder voert [appellant] aan dat het toepassen van het provinciale beleid in dit geval onevenredig is en in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij komt dat het provinciale beleid tegenstrijdig is, omdat verstening van het buitengebied op grond daarvan wel is toegestaan, terwijl het beleid zich verzet tegen het planologisch omzetten van een in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) gelegen recreatiewoning naar een reguliere woning. Vanuit een oogpunt van verstening is het juist wenselijker om een bestaande woning als zodanig te bestemmen in plaats van het toestaan van een nieuwe woning. Volgens [appellant] zal een bestemmingswijziging niet leiden tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied. Tevens betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of op grond van de hardheidsclausule uit de Ruimtelijke Verordening Gelderland kan worden afgeweken van die verordening.
Wat betreft de ruimtelijke uitstraling betwist [appellant] het standpunt van de raad dat de omzetting van de bestemming tot verstening van het buitengebied zal leiden.
Tot slot brengt [appellant] naar voren dat de vrees van de raad voor precedentwerking ongegrond is, omdat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts in uitzonderlijke gevallen wordt gehonoreerd.
2.3. Volgens de raad is het vanwege de ligging van het perceel in de EHS op grond van gemeentelijk en provinciaal beleid niet mogelijk om een woonbestemming toe te kennen. Daarnaast stelt de raad dat de wijziging van een recreatieve bestemming naar een woonbestemming ongewenst is, omdat dit kan leiden tot extra verstening van het buitengebied. Gelet op deze aspecten is bij de afweging van de belangen, waarbij het bestaande gebruik is betrokken, aan het individuele belang van [appellant] bij een bestemmingswijziging geen doorslaggevend gewicht toegekend, aldus de raad.
2.4. De woning op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) te Epe is als zomerhuis opgericht. [appellant] heeft het zomerhuis in 2004 gekocht. In 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders een bouwvergunning verleend voor het vergroten van de recreatiewoning. De woning wordt permanent bewoond. In het geldende bestemmingsplan "Epe Noord", dat is vastgesteld op 25 maart 2010, is aan de gronden ter plaatse van de woning de bestemming "Recreatie-Recreatiewoning" toegekend. De omliggende gronden op het perceel zijn bestemd als "Bos".
2.5. De Afdeling stelt voorop dat de vraag of het gebruik van de woning voor permanente bewoning in het bestemmingsplan "Epe Noord" ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht, in deze procedure niet aan de orde kan komen, omdat voornoemd bestemmingsplan niet ter beoordeling voorligt.
2.6. De Afdeling overweegt dat de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. De raad heeft het verzoek om het bestemmingsplan te herzien getoetst aan het gemeentelijke beleid. Bij besluit van 16 december 2004 heeft de raad de hoofdlijnen van zijn beleid voor de aanpak van onrechtmatige permanente bewoning van recreatieverblijven vastgesteld. Het beleid houdt in dat geen bestemmingswijziging wordt doorgevoerd van recreatie naar wonen, omdat recreatiewoningen voornamelijk zijn gelegen in gebieden die behoren tot waardevolle en/of kwetsbare gebieden zoals de EHS en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Niet in geschil is dat het perceel in de EHS ligt. De EHS is onderdeel van het zogenoemde groenblauwe raamwerk. In het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) is vermeld dat legalisatie - omzetting van recreatiewoningen naar reguliere woningen - slechts mogelijk is indien de woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2003, deze buiten het groenblauwe raamwerk zijn gelegen, er wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en milieueisen en handhaven niet tot de mogelijkheden behoort. De raad onderschrijft het provinciale beleid en hij heeft dit in aanvulling op zijn eigen beleid als gemeentelijk beleid toegepast. Aangezien het perceel is gelegen in de EHS dat onderdeel is van het groenblauwe raamwerk, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de omzetting van de recreatieve bestemming naar een reguliere woonbestemming in strijd is met het gemeentelijke beleid.
2.7. In het door [appellant] gestelde dat de ruimtelijke uitstraling niet verandert door de omzetting naar een woonbestemming en dat dit evenmin leidt tot verstening van het buitengebied, ziet de Afdeling onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad aanleiding had moeten zien om af te wijken van het door hem toegepaste beleid. Hierbij betrekt de Afdeling dat verstening van het buitengebied niet slechts ziet op nieuwe bouwpercelen, zoals [appellant] meent, maar eveneens op het toevoegen van een woonbestemming in het buitengebied of op bouwwerken van beperkte betekenis. In hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd is ook niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de raad in dit geval een afwijking van het beleid had moeten toestaan.
2.8. Ten aanzien van het aangevoerde omtrent precedentwerking, wordt overwogen dat niet valt in te zien waarom precedentwerking niet mogelijk is, aangezien ook andere eigenaren van recreatiewoningen een aanvraag kunnen indienen om het bestemmingsplan te herzien.
2.9. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid aan het belang van [appellant] bij de omzetting naar een woonbestemming minder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang vast te houden aan het gemeentelijk beleid.
2.10. Omdat de motivering van de raad dat het gemeentelijke beleid zich verzet tegen de verzochte bestemmingswijziging en de gemaakte belangenafweging het bestreden besluit kunnen dragen, behoeven de beroepsgronden over het provinciale beleid en de hardheidsclausule uit artikel 23 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland geen bespreking meer.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012