ECLI:NL:RVS:2012:BW3024

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107854/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en uitwegvergunning voor woningen op Zuiddijk 178 te Zaandam

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 9 juni 2011 een aantal besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft beoordeeld. Het college had op 2 oktober 2008 vrijstelling en een bouwvergunning verleend aan Heddes Vastgoed B.V. voor het bouwen van dertien woningen op het perceel Zuiddijk 178 te Zaandam. De appellante, wonend in Zaandam, heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en stelt dat de bouwvergunning in strijd is met de Bouwverordening Zaanstad 2008, omdat de voorziene verbindingsweg niet geschikt zou zijn voor groot verkeer. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de verbindingsweg voldoet aan de eisen van de bouwverordening, wat de appellante betwist.

Daarnaast heeft de appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er voldoende compensatie is voor de vervallen parkeerplaatsen op het perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er 22 parkeerplaatsen worden aangelegd, terwijl er 19 nodig zijn, en dat deze parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zullen zijn. De appellante heeft ook betoogd dat er privaatrechtelijke belemmeringen zijn en dat het college gebrekkig onderzoek heeft verricht, maar de rechtbank heeft deze gronden niet kunnen behandelen vanwege het bestemmingsplan.

De uitwegvergunning, die ook ter discussie staat, is verleend door het college op basis van de Algemene plaatselijke verordening Gemeente Zaanstad. De appellante stelt dat de uitweg niet voldoet aan de beleidsregels voor bruikbaarheid en verkeersveiligheid. Het college heeft echter gesteld dat de uitweg voldoet aan de eisen en dat er voldoende zicht is op de Zuiddijk. De rechtbank heeft deze argumenten van de appellante verworpen en geoordeeld dat het college de uitwegvergunning terecht heeft verleend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201107854/1/A1.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellante], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 juni 2011 in zaak nrs. 10/1725 en 10/2280 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft het college aan Heddes Vastgoed B.V. (thans: Heddes Bouw & Ontwikkeling B.V.) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van dertien woningen op het perceel Zuiddijk 178 te Zaandam.
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 december 2009 heeft het college aan Heddes vergunning verleend voor het realiseren van een uitweg ten behoeve van het perceel Zuiddijk 178 te Zaandam.
Bij besluit van 19 april 2010 heeft het college naar aanleiding van het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar het besluit van 10 december 2009 in stand gelaten onder aanvulling van de motivering daarvan.
Bij besluit van 26 november 2010 heeft het college het besluit van 10 december 2009 gewijzigd.
Bij uitspraak van 9 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 19 april 2010, zoals nadien gewijzigd bij besluit van 26 november 2010, ongegrond verklaard, het beroep tegen het besluit van 25 februari 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, verklaard dat de rechtsgevolgen van het besluit van 25 februari 2010 in stand blijven en het meer of anders gevorderde afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2011, hoger beroep ingesteld. [appellante] heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 11 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Heddes een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Heddes heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Toxopeus en ir. L.K. Steernberg, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Heddes, vertegenwoordigd door mr. M.N. Visser en mr. M.H.J. van Driel, beiden advocaat te Amsterdam, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De in het bouwplan voorziene woningen zullen worden ontsloten via een verbindingsweg die uitkomt op een openbare weg, de Zuiddijk. De Zuiddijk heeft eenrichtingsverkeer. De verbindingsweg heeft een hellingspercentage van 16%.
De bouwvergunning
2.2. Ingevolge artikel 2.5.3, eerste lid, van de Bouwverordening Zaanstad 2008 (hierna: de bouwverordening) moet, indien de toegang tot een bouwwerk dat voor verblijf van mensen is bestemd meer dan 10 m is verwijderd van een openbare weg, een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Ingevolge het tweede lid, moet, tenzij de raad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening anderszins voorschriften heeft vastgesteld, een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid:
a. een breedte hebben van tenminste 4,5 m, over een breedte van tenminste 3,5 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van tenminste 4,2 m;
b. verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van tenminste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; en
c. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.3 van de bouwverordening. Volgens haar is de voorziene verbindingsweg niet geschikt voor groot verkeer, zoals verhuis- en vrachtauto's, nu deze de woningen niet kunnen bereiken.
2.3.1. Vaststaat dat de toegang tot de voorziene woningen meer dan tien meter is verwijderd van de openbare weg. Uit artikel 2.5.3, eerste lid, van de bouwverordening vloeit derhalve de verplichting voort ter plaatse een geschikte verbindingsweg te realiseren. De op de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening voorziene verbindingsweg voldoet aan de gestelde eisen van het tweede lid van dit artikel en is hiermee een geschikte verbindingsweg in de zin van de bouwverordening. Dat vracht- en vuilniswagens op de verbindingsweg niet kunnen keren maakt nog niet dat de verbindingsweg niet geschikt is om de voorziene woningen te bereiken. Ter zitting heeft het college in dit verband toegelicht dat het vuilnis vanaf de openbare weg, te weten de Zuiddijk, wordt ingezameld. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 2.5.3 van de bouwverordening.
Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op het perceel voldoende compensatie wordt geboden voor de vanwege de aanleg van de uitweg vervallen parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen op het perceel kunnen volgens haar niet worden meegeteld, nu dat privéterrein is.
2.4.1. Op het perceel zullen 22 parkeerplaatsen worden aangelegd, terwijl 19 parkeerplaatsen nodig zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de overige drie parkeerplaatsen ter compensatie kunnen dienen. In dit verband heeft het college ter zitting verklaard dat het terrein en de aldaar aanwezige parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zullen zijn.
Het betoog faalt.
2.5. [appellante] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar in beroep aangevoerde gronden dat er privaatrechtelijke belemmeringen bestaan en het college gebrekkig onderzoek heeft verricht.
2.5.1. Het betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen gold ten tijde van het besluit op bezwaar ter plaatse het bestemmingsplan "Zaandam Zuid" en is het bouwplan daarmee niet in strijd. Gelet op het dwingende karakter van artikel 44 van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, kon de rechtbank niet toekomen aan behandeling van deze gronden.
2.6. [appellante] betoogt eveneens tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar vrees voor schade aan haar woning ten gevolge van de uitvoering van het bouwplan niet in de besluitvorming kon worden betrokken. De door [appellante] gevreesde schade is geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet onderscheidenlijk artikel 2.12 van de APV.
De uitwegvergunning
2.7. Ingevolge artikel 2:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Gemeente Zaanstad (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning een uitweg te maken naar een weg.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a en b, kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van de bruikbaarheid van de weg onderscheidenlijk het veilig en doelmatig gebruik van de weg.
2.8. Voor de toepassing van artikel 2.12 van de APV voert het college een beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels Uitwegen gemeente Zaanstad 2008 (hierna: de beleidsregels), vastgesteld door het college op 10 juni 2008. Volgens artikel 3.2.1, eerste lid, van de beleidsregels moet men vanuit een uitweg voldoende zicht hebben op het te betreden wegvak aangezien een veilige toetreding tot de openbare weg mogelijk moet zijn. Daarom zijn in ieder geval de volgende uitgangspunten gekozen:
- (…)
- op 5 m afstand vanaf de openbare weg (rijbaan, fietspad, trottoir of andere wegvoorziening) moet het verkeer (auto, fiets, voetganger en ander verkeer) op deze weg vanaf de oprit voldoende zichtbaar zijn. Aan het slot van dit artikellid is vermeld dat de zichtbaarheid per geval door de gemeente wordt gecontroleerd.
2.9. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college gehouden was de uitwegvergunning te weigeren in het belang van de bruikbaarheid van de weg en het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Zij voert hiertoe aan dat de voorziene uitweg in strijd is met de beleidsregels, nu het verkeer op de Zuiddijk niet binnen vijf meter vanaf de uitweg zichtbaar is en vice versa. Verder is de uitweg volgens haar niet goed bruikbaar voor fietsers en voetgangers nu aparte voorzieningen daartoe ontbreken.
2.9.1. De uitweg is gelegen tussen de panden Zuiddijk 174 en 180 en heeft op zijn smalste punt een breedte van 4,7 m. Uit de bij de uitwegvergunning behorende tekeningen blijkt dat het trottoir ter hoogte van de uitweg met 1,50 m wordt verbreed. Daarmee komt de trottoirband ter plaatse van de uitweg 2,80 m uit de rooilijn van de bestaande bebouwing te liggen. Achter de rooilijn van de bestaande bebouwing bestaat de uitweg uit een overgangsboog van 2,80 m waar het voertuig min of meer vlak op kan staan.
2.9.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 10 december 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat zich geen weigeringsgronden voordoen. Het college heeft zich hierbij onder meer op het standpunt gesteld dat de aangevraagde uitweg voldoet aan de eisen van bruikbaarheid en verkeersveiligheid. Volgens het college hebben bestuurders van voertuigen voldoende zicht op de Zuiddijk vanwege het verbrede trottoir voor de rooilijn van de bestaande bebouwing. Het college heeft terecht gesteld dat wordt voldaan aan het in de beleidsregels opgenomen uitgangspunt dat het verkeer op de Zuiddijk op 5 m afstand vanaf deze weg vanaf de uitweg voldoende zichtbaar moet zijn. In dit verband is van belang dat het college ter zitting aan de hand van de op 3 november 2010 goedgekeurde definitieve ontwerptekening van de in- en uitrit heeft toegelicht dat auto's die vanuit de uitweg komen op 5 m afstand zicht hebben op voetgangers op het trottoir en ook op het autoverkeer op de Zuiddijk. Gelet hierop en op het feit dat de Zuiddijk een weg is waar eenrichtingsverkeer geldt, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat vanuit de uitweg voldoende zicht bestaat op de Zuiddijk. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu zich geen weigeringsgronden voordoen, het college gehouden was de uitwegvergunning te verlenen.
Het betoog faalt.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012
414-651.