ECLI:NL:RVS:2012:BW3026

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108653/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • M. Kos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot handhaving van bestemmingsplan voor recreatiewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, waarbij [appellant] werd gelast om zijn recreatiewoning aan te passen. Het college had op 19 maart 2010 besloten dat de inhoud van de recreatiewoning moest worden teruggebracht van 259 m³ naar maximaal 180 m³, met een dwangsom als sanctie. Het hoger beroep werd ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage op 24 juni 2011, die het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Raad van State heeft de zaak op 18 april 2012 behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.H.J. Körver.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht had gehandeld door handhavend op te treden, omdat de luifel die aan de recreatiewoning was gebouwd, in strijd was met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voor het perceel, dat de bestemming 'Recreatiewoningen' heeft, staat een gezamenlijke maximale oppervlakte van 20 m² voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen toe. De luifel overschreed deze norm, terwijl de hooibergschuur op het perceel al een oppervlakte van 72 m² had. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

Daarnaast werd het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel verworpen. De Raad van State concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat [appellant] gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontlenen aan de gemeente dat er niet handhavend zou worden opgetreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201108653/1/A1.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nieuwkoop,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 juni 2011 in zaak nr. 10/6969 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2010, verzonden op 22 maart 2010, heeft het college [appellant] gelast om binnen acht weken na de verzenddatum van het besluit de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Woerdense Verlaat, gemeente Nieuwkoop, (hierna: het perceel) zodanig aan te passen dat de inhoud van het bouwwerk wordt teruggebracht van de huidige 259 m³ tot maximaal 180 m³, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 19 augustus 2010, verzonden op 24 augustus 2010, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard en het besluit van 19 maart 2010 gewijzigd in die zin dat [appellant] de aan de recreatiewoning gebouwde luifel dient te verwijderen binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit van 19 augustus 2010, onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,00 ineens, en de huidige recreatiewoning exclusief de luifel, met een overschrijding van 14,7 m³ van de maximaal toelaatbare inhoud, door het college zal worden gedoogd.
Bij uitspraak van 24 juni 2011, verzonden op 29 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 september 2011, ontvangen op
7 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.H.J. Körver, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door F. Zorn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" de bestemming "Recreatiewoningen".
2.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 11, van de planvoorschriften wordt onder hoofdgebouw verstaan een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder 12, wordt onder aan- of uitbouw verstaan een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder 13, wordt onder bijgebouw verstaan een gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw.
Ingevolge artikel 8, onder A, zijn de op de kaart voor recreatiewoningen aangewezen gronden bestemd voor:
1. recreatiewoningen;
2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij recreatiewoningen;
met de daarbijbehorende:
3. tuinen, erven en terreinen;
4. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het bepaalde onder e, geldt voor het bouwen van gebouwen dat de maatvoering zal voldoen aan de eisen die in het in dat planvoorschrift opgenomen bouwschema zijn gesteld. Uit dit bouwschema volgt dat voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen een gezamenlijke maximale oppervlakte van 20 m² geldt.
2.3. Op het perceel bevindt zich, naast de recreatiewoning, een dichtgemaakte hooibergschuur met een oppervlakte van 72 m². [appellant] heeft aan de recreatiewoning een luifel gebouwd met een oppervlakte van 18 m² die door aan de grond verbonden palen wordt ondersteund.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de luifel in strijd is met het bestemmingsplan, omdat met de luifel het ingevolge het bestemmingsplan maximaal toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt overschreden. Daartoe voert hij aan dat de hooibergschuur ten onrechte is aangemerkt als bijgebouw, omdat deze niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en evenmin ten dienste staat van het hoofdgebouw. [appellant] voert verder aan dat de luifel ten onrechte is aangemerkt als aan- of uitbouw.
2.4.1. Vast staat, zoals ter zitting desgevraagd door [appellant] ook bevestigd, dat de recreatiewoning als hoofdgebouw op het perceel, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 11, van de planvoorschriften, dient te worden aangemerkt. Het door [appellant] aangevoerde biedt voorts geen grond voor het oordeel dat de hooibergschuur niet kan worden aangemerkt als bijgebouw, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 13, van de planvoorschriften. [appellant] heeft ter zitting bevestigd dat de hooibergschuur dienst doet als schuur. De enkele omstandigheid dat de hooibergschuur, zoals ter zitting door [appellant] gesteld, reeds 200 jaar op het perceel aanwezig is, brengt niet met zich dat deze niet functioneel ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de recreatiewoning en om die reden niet als bijgebouw zou kunnen worden aangemerkt. Het door [appellant] aangevoerde biedt evenmin grond voor het oordeel dat de luifel ten onrechte is aangemerkt als aan- of uitbouw, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 12, van de planvoorschriften. Voor zover [appellant] doelt op de staat waarin de luifel zich thans bevindt, na het voldoen aan de last, wordt overwogen dat de huidige staat van de luifel niet relevant is, nu het bij de vraag of het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen de luifel gaat om de situatie ten tijde van het besluit van 19 augustus 2010. De luifel dient, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van belang, als ruimtelijke ondergeschikt aan de recreatiewoning te worden aangemerkt en er bestaat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de luifel ten tijde van belang niet in functioneel opzicht deel uitmaakte van de recreatiewoning.
Nu ingevolge het bestemmingsplan op het perceel een gezamenlijke maximale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen van 20 m² is toegestaan, en de hooibergschuur reeds een oppervlakte heeft van 72 m², is de luifel in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. [appellant] heeft het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat aan hem een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt ter zitting ingetrokken.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
2.7.1. Dit betoog faalt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat aan [appellant] een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. In beginsel kan gerechtvaardigd vertrouwen slechts worden gewekt, indien het bevoegde bestuursorgaan uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat van handhavend optreden zal worden afgezien. Daarvan is niet gebleken. Aan de enkele omstandigheid dat medewerkers van de gemeente bij het perceel zijn langs geweest toen de bouw van de luifel net was begonnen, zoals [appellant] betoogt, kan, wat daar verder van zij, geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat niet handhavend tegen de luifel zou worden opgetreden.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012
580.