ECLI:NL:RVS:2012:BW3027

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108979/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • M. Kos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Breda inzake bouwvergunning voor kinderdagverblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, die op 22 juni 2011 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, dat op 22 februari 2011 ontheffing en een bouwvergunning verleende voor de verbouwing van een schoolgebouw tot een kinderdagverblijf op het perceel Blokmoeren 14-28 te Breda. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat de verleende ontheffing niet in strijd was met het bestemmingsplan "Haagse Beemden". De appellant stelde dat de verkeerssituatie in de omgeving negatief zou worden beïnvloed door de realisering van het bouwplan en dat het college de rapporten van adviesbureau Royal Haskoning niet aan zijn besluit had mogen ten grondslag leggen.

De Raad van State heeft de zaak op 18 april 2012 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de rapporten van Royal Haskoning gebreken vertoonden. De Raad van State concludeerde dat het college zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de realisering van het bouwplan geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeers- en parkeersituatie zou hebben. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat de stelling van de appellant over het niet naleven van verkeersregels door ouders die gebruik maken van het kinderdagverblijf, geen doorslaggevend gewicht had in de belangenafweging.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201108979/1/A1.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juni 2011 in zaak nr. 11/1533 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het college aan Kober Kindercentra B.V. opnieuw ontheffing en bouwvergunning verleend voor het verbouwen tot kinderdagverblijf van het schoolgebouw op het perceel Blokmoeren
14-28 te Breda.
Bij uitspraak van 22 juni 2011, verzonden op 5 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door drs. C.T.M. van Slingerland, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Kober Kindercentra, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Haagse Beemden" op de onderhavige gronden rustende bestemming "Wijkvoorziening - Wv (w, o)". Teneinde bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college ontheffing verleend krachtens artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang gelezen met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening.
2.2. Het college heeft zijn standpunt met betrekking tot de gevolgen van de realisering van het bouwplan voor de verkeer- en parkeersituatie in de omgeving gebaseerd op het rapport van adviesbureau Royal Haskoning van 30 november 2010, alsmede op de notitie van Royal Haskoning van 9 februari 2011, waarin is ingegaan op de zienswijze van [appellant]. Royal Haskoning is tot de conclusie gekomen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het voorziene kinderdagverblijf geen probleem zal vormen en dat de benodigde parkeercapaciteit beschikbaar is.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op de gevolgen voor de verkeersituatie in de omgeving, in redelijkheid geen ontheffing voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat het college het rapport van 30 november 2010 en de notitie van 9 februari 2011 van Royal Haskoning niet aan zijn besluit van 22 februari 2011 ten grondslag heeft mogen leggen, nu de conclusies van Royal Haskoning blijkens onder meer de onderzoekstijden en het locatieonderzoek niet zijn gebaseerd op de werkelijke situatie ter plaatse. Volgens [appellant] zal de realisering van het bouwplan leiden tot verkeersoverlast en is onvoldoende gewicht toegekend aan zijn belangen als omwonende.
2.3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan het rapport van Royal Haskoning van 30 november 2010 naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat het college dit rapport niet aan het besluit van 22 februari 2011 ten grondslag heeft mogen leggen. In de notitie van 9 februari 2011 van Royal Haskoning is gemotiveerd ingegaan op de in de zienswijze van [appellant] geuite kritiek op het rapport van 30 november 2010. Door [appellant] is geen deskundig tegenrapport overgelegd of op andere wijze aannemelijk gemaakt dat het rapport van Royal Haskoning van 30 november 2010 op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. [appellant] heeft zijn stelling dat Royal Haskoning niet van de werkelijke situatie ter plaatse is uitgegaan in hoger beroep niet onderbouwd.
Het college heeft zich, gelet op de conclusies van het rapport van Royal Haskoning, op het standpunt kunnen stellen dat de realisering van het bouwplan niet tot zodanige gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie in de omgeving zal leiden dat het daarin aanleiding had moeten zien om vrijstelling te weigeren. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat aan de stelling van [appellant] dat de ouders die gebruik maken van het kinderdagverblijf verkeersregels niet altijd in acht zullen nemen, in de in het kader van de ontheffing te maken belangenafweging geen doorslaggevend gewicht toekomt. Voor zover sprake zal zijn van de overtreding van verkeersregels, betreft dit geen gevolg van de verleende ontheffing en bouwvergunning en valt het als zodanig buiten het toetsingskader van deze procedure.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in het door [appellant] aangevoerde terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012
580.