201105530/1/A2.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2011 in zaak nr. 10/3015 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 juni 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef onder j, wordt onder houder verstaan degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. Op 27 februari 2008 heeft [appellante] een aanvraag ingediend voor een kinderopvangtoeslag. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij gebruik maakt van gastouderopvang door bemiddeling van [gastouderbureau] te Den Bosch. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 verleend.
De Belastingdienst heeft aan de herziening van het toegekende voorschot onder meer ten grondslag gelegd dat een verklaring omtrent gedrag van de gastouder ontbreekt.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 15 juni 2010 vernietigd omdat de Belastingdienst in strijd met de Wko heeft gehandeld door aan de herziening het ontbreken van een verklaring omtrent het gedrag ten grondslag te leggen. Vervolgens heeft de rechtbank de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten, omdat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over 2008 geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag. Daartoe heeft zij overwogen dat de datum van ondertekening op de overeenkomst tussen [appellante] en het gastouderbureau te Den Bosch ontbreekt.
2.4. [appellante] komt in hoger beroep op tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. In dit verband betoogt zij dat de rechtbank heeft miskend dat zij een overeenkomst met het gastouderbureau te Den Bosch heeft gesloten en hieraan ook uitvoering is gegeven. Hierbij wijst zij op betalingen aan haar en de gastouder.
2.4.1. In de overeenkomst met het gastouderbureau te Den Bosch over het jaar 2008 ontbreekt de datum van ondertekening.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2) bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Dit betekent gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir dat degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder moet aantonen. Nu in de overgelegde overeenkomst de datum van ondertekening ontbreekt, staat niet vast dat de kinderopvang op basis van die overeenkomst heeft plaatsgevonden en kan die overeenkomst niet als bewijs voor kinderopvang dienen. Ook de brief van 6 april 2008 van [gastouderbureau] kan niet als genoegzaam bewijs hiervoor dienen, nu hiermee niet is aangetoond dat in de overeenkomst de datum van ondertekening daadwerkelijk is opgenomen. Dat, naar [appellante] ter zitting uiteengezet heeft, vanaf 15 april 2010 feitelijk uitvoering is gegeven aan de overeenkomst, is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr.
201011589/1/H2), gelet op artikel 52 van de Wko niet relevant en maakt het vorenstaande derhalve niet anders.
2.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het besluit van 15 juni 2010 in stand gelaten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012