201106568/1/R2.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Menaldum, gemeente Menameradiel,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Menaldum, gemeente Menameradiel,
3. de vereniging Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE) recreatiepark "Schatzenburg", gevestigd te Menaldum, gemeente Menameradiel,
4. [appellant sub 4], wonend te Menaldum, gemeente Menameradiel,
de raad van de gemeente Menameradiel,
verweerder.
Bij besluit van 17 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Schatzenburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], de VvE en [appellant sub 4] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2011, beroepen ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 februari 2012 hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], de VvE en [appellant sub 4] een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2012, waar [appellant sub 4], in persoon, en [appellant sub 1], [appellante sub 2] en de VvE, vertegenwoordigd door [appellant sub 4], en de raad, vertegenwoordigd door drs. G.J. Rouwenhorst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan "Schatzenburg" voorziet in een planologische regeling voor het gebied Schatzenburg, gelegen tussen de Ryksstrjitwei en de Rypsterdyk nabij Menaldum. Het plan beoogt een het voorheen geldende bestemmingsplan te actualiseren en heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter.
2.2. [appellant sub 1], [appellante sub 2], de VvE en [appellant sub 4] betogen dat het voorliggende plan onevenredig beperkend is ten opzichte van het vorige plan, nu permanente bewoning en niet-recreatief gebruik van kampeermiddelen, stacaravans en chalets in het onderhavige plan wordt uitgesloten. Zij wijzen in dit kader op het vorige bestemmingsplan "Schatzenburg", door de raad vastgesteld op 18 augustus 1977 en door het college van gedeputeerde staten van Fryslân goedgekeurd op 13 april 1978, waarin geen beperkingen inzake het gebruik van gronden en opstallen waren vervat.
[appellant sub 1], [appellante sub 2], de VvE en [appellant sub 4] stellen zich op het standpunt dat het vorige plan inclusief het overgangsrecht in zoverre gehandhaafd dient te worden en de verleende vergunning op grond van de Wet op de Openluchtrecreatie (hierna: de WOR) volledig verwerkt dient te worden in het nieuwe plan.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het voorliggende plan voorziet in dezelfde gebruiks- en bouwmogelijkheden als het vorige plan. De raad wijst erop dat de WOR per 1 januari 2008 is ingetrokken waardoor er vanaf dat moment geen landelijke regeling ten aanzien van onder andere het kamperen bestaat. Om die reden is, voor zover ruimtelijk relevant, een aantal bepalingen uit de krachtens de WOR verleende vergunning in het plan opgenomen. Ook de verleende vrijstellingen krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn in het bestemmingsplan vertaald. Volgens de raad zijn er geen nieuwe beperkingen opgelegd. Om regels met betrekking tot het gebruik van gronden duidelijker te maken is daarnaast expliciet bepaald dat niet-recreatief gebruik en/of permanente bewoning is uitgesloten nu een en ander niet past binnen het recreatieve karakter van het park Schatzenburg, dat bedoeld is voor het jaarrond kunnen recreëren, aldus de raad.
2.2.2. In het vorige plan hadden de gronden, voor zover van belang, de bestemming "Kampeerterrein".
Ingevolge artikel 2, lid 1, van de voorschriften behorende bij dat plan zijn de voor kampeerterrein aangewezen gronden, voor zover van belang, uitsluitend bestemd voor het kamperen in tenten en caravans, voor zover deze caravans niet als bouwwerken zijn aan te merken, met daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 2, lid 3, onder a, voor zover thans van belang, is het verboden gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in lid 1 omschreven bestemming.
Uit de plantoelichting volgt dat het kampeerterrein een zuiver verblijfsrecreatieve bestemming heeft.
Volgens de per 1 januari 2008 van rechtswege vervallen vergunning op grond van de WOR was recreëren ter plaatse gedurende 365 dagen per jaar toegestaan.
2.2.3. In het voorliggende plan hebben de gronden, voor zover van belang, de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie".
Ingevolge artikel 1 onder 28, van de planregels is 'verblijfsrecreatie' gedefinieerd als recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatieve bewoning door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
Ingevolge artikel 1 onder 24, van de planregels wordt onder 'recreatieve bewoning' verstaan de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie en gericht is op ontspanning en vrijetijdsbesteding.
Ingevolge artikel 7.5 van de planregels is permanente bewoning en niet-recreatief gebruik van kampeermiddelen, stacaravans en chalets aangemerkt als een gebruik in strijd met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie". In de plantoelichting is opgenomen dat recreatief gebruik overeenkomstig de vervallen vergunning op grond van de WOR het gehele jaar is toegestaan.
2.2.4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 december 2010 (zaaknr.
201004141/1/H1) overwogen dat onder recreatief verblijf volgens het dagelijks spraakgebruik dient te worden verstaan: verblijf gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding en dat deze definitie voldoende vastomlijnd is. Onder recreatief verblijf valt niet de huisvesting van seizoensarbeiders, nu hun verblijf niet is gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding.
2.2.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat gezien artikel 2 van de planvoorschriften van het vorige plan in samenhang bezien met de toelichting van dat plan ook onder het voorheen geldende plan slechts recreatief verblijf ter plaatse was toegestaan.
Hoewel in het vorige plan, anders dan het onderhavige plan, een omschrijving van het begrip 'verblijfsrecreatie' ontbrak hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], de VvE en [appellant sub 4], mede bezien in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2010, niet aannemelijk gemaakt dat het planologische regime van het vorige en het onderhavige plan niet overeenstemmen. Daarbij betrekt de Afdeling dat ook onder het vorige regime, met inbegrip van de vergunning op grond van de WOR, zowel de huisvesting van seizoensarbeiders, als permanente bewoning ter plaatse niet was toegestaan.
Voor zover [appellant sub 1], [appellante sub 2], de VvE en [appellant sub 4] hebben gewezen op een bestaande vaststellingsovereenkomst, waarin is bepaald dat de gemeente een positieve grondhouding ten opzichte van de (her)ontwikkelingsmogelijkheden van het park in neemt, ziet de Afdeling daarin geen grond voor het oordeel dat met het onderhavige plan een opgewekt vertrouwen is geschonden. De raad heeft voldoende blijk gegeven van vermelde positieve grondhouding door, alvorens het onderhavige plan vast te stellen, te bezien of het planologische regime in zoverre diende te worden gewijzigd dat permanente bewoning en verhuur aan seizoensarbeiders kon worden toegestaan. Daartoe heeft de raad belanghebbenden geconsulteerd. Uit dat overleg is gebleken dat uiteenlopende standpunten bestaan over de wenselijkheid van permanente bewoning en huisvesting van seizoensarbeiders op het park. Gelet op die uiteenlopende standpunten heeft de raad kunnen besluiten het recreatieve karakter te handhaven en permanente bewoning en tijdelijke huisvestiging van seizoensarbeiders expliciet uit te sluiten. In dat verband heeft de raad er tevens voor kunnen kiezen niet verschillende bestemmingen - en daarmee samenhangende gebruiksmogelijkheden - voor de afzonderlijke aan de orde zijnde percelen in het plan op te nemen.
2.3. In hetgeen [appellant sub 1], [appellante sub 2], de VvE en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012