ECLI:NL:RVS:2012:BW3080

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107313/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag 2007 en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de Belastingdienst inzake de huurtoeslag voor het jaar 2007. De Belastingdienst had op 28 april 2009 de huurtoeslag vastgesteld op € 658,00 en een bedrag van € 1.677,00 aan te veel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. De appellant, wonend te Heiloo, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde dit bezwaar ongegrond op 16 juli 2010. De rechtbank Alkmaar bevestigde deze beslissing op 26 mei 2011, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 5 juli 2011.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 april 2012, waarbij de appellant en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, aanwezig waren. De Raad overwoog dat het recht op huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht van de huurder, inclusief het vermogen van de huurder en diens partner. De Belastingdienst had het verzamelinkomen van de appellant vastgesteld op € 24.604,00, gebaseerd op de definitieve aanslag van de Inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst het verzamelinkomen correct had vastgesteld en dat de huurtoeslag op goede gronden lager was vastgesteld.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 april 2012.

Uitspraak

201107313/1/A2.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heiloo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 mei 2011 in
zaak nr. 10/2071 in het geding tussen:
[appellant]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2009 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor 2007 vastgesteld op € 658,00, en een bedrag ter hoogte van € 1.677,00 aan te veel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 16 juli 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2012, waar [appellant] en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid is op deze wet de Algemene wet op de inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o is het inkomensgegeven het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, eerste onderdeel, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) moet worden verstaan onder inkomensgegeven, indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
Ingevolge die aanhef en onder c moet onder verzamelinkomen worden verstaan, het verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is verzamelinkomen het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.
2.2. De Belastingdienst heeft bij besluit van 12 mei 2009 de huurtoeslag voor 2007 vastgesteld op € 658,00, en een bedrag ter hoogte van € 1.677,00 om die reden teruggevorderd. Aan dat besluit heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat het verzamelinkomen volgens de aanslag van de Inspecteur van de Belastingdienst hoger bleek te zijn dan het verzamelinkomen dat [appellant] bij zijn aanvraag had ingevuld. De huurtoeslag voor 2007 is herberekend op basis van het nieuwe, hogere verzamelinkomen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst het verzamelinkomen en daarmee de draagkracht, gelet op de door hem aangeleverde informatie, onjuist heeft vastgesteld.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 februari 2011 in zaak nr.
201006088/1), is de Belastingdienst ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir bij de bepaling van de draagkracht gehouden het verzamelinkomen zoals door de Inspecteur voor de inkomstenbelasting in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, in aanmerking te nemen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen [appellant] aanvoert niet kan leiden tot het oordeel dat de Belastingdienst ten onrechte is uitgegaan van een verzamelinkomen in 2007 ter hoogte van € 24.604,00, nu dit inkomen door de Inspecteur bij definitieve aanslag is vastgesteld. Gelet hierop heeft de rechtbank eveneens terecht overwogen dat de Belastingdienst de huurtoeslag op goede gronden lager heeft vastgesteld.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012
362-729.