201200201/1/A3.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Haarlem, onderscheidenlijk Amsterdam, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 1 december 2011 in de zaken nrs. 11/5695 en 11/5694 in het geding tussen:
[belanghebbende A] en [belanghebbende B], beiden wonend te Amsterdam
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 22 februari 2010, voor zover thans van belang, heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft het, opnieuw op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar beslissend, dat gegrond verklaard en informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 1 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2012, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] bij onderscheiden brieven van 20 en 21 februari en 18 maart 2012 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling behandeling van de zaak ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
2.1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn verzoek om het college, dan wel [belanghebbende A] en [belanghebbende B], te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten niet heeft besproken. Het college heeft bij besluit van 13 oktober 2011 weliswaar besloten tot openbaarmaking, maar daadwerkelijke verstrekking van de openbaar gemaakte informatie is achterwege gelaten, teneinde belanghebbenden in de gelegenheid te stellen beroep in te stellen. [belanghebbende A] en [belanghebbende B], onderscheidenlijk ambtenaar en voormalig ambtenaar bij de gemeente, hebben dat gedaan. Die handelwijze was waarschijnlijk kwade opzet, aldus [appellant].
2.1.1. Het betoog van [appellant] wordt aldus begrepen, dat hij klaagt dat de voorzieningenrechter zijn verzoek het college of [belanghebbende A] en [belanghebbende B] in de proceskosten te verwijzen ten onrechte niet heeft besproken en in strijd met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb niet toegewezen.
Aanleiding om een bestuursorgaan in de proceskosten te verwijzen bestaat in beginsel slechts, indien het beroep tegen een door dat bestuursorgaan genomen besluit gegrond wordt verklaard. De voorzieningenrechter heeft dat niet gedaan, doch het door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarin heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien om het college in de proceskosten te verwijzen. Ook anderszins bestond daarvoor geen aanleiding.
Gelet hierop, heeft de voorzieningenrechter terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat [belanghebbende A] en [belanghebbende B] kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht hebben gemaakt en heeft hij hen terecht niet tot vergoeding van de bij [appellant] opgekomen proceskosten veroordeeld.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012