ECLI:NL:RVS:2012:BW3824

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201394/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied 2011; Tolstraat ong. Drempt

Op 15 december 2011 heeft de raad van de gemeente Bronckhorst het bestemmingsplan "Buitengebied 2011; Tolstraat ong. Drempt" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verzoekers, wonend te Drempt, op 7 februari 2012 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 3 april 2012 ter zitting behandeld, waarbij verzoekers werden bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof en de raad werd vertegenwoordigd door mr. G.H. Knoef-Vruggink. Ook een belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Wingens, was aanwezig.

De voorzitter overweegt dat de ontvankelijkheid van het beroep van verzoekers moet worden onderzocht, maar dat het beroep van [personen] in ieder geval ontvankelijk is. De raad stelt dat sommige verzoekers niet-ontvankelijk zijn omdat zij geen zienswijzen hebben ingediend of geen belanghebbenden zijn. De voorzitter concludeert dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Dit is in strijd met de vereisten van de Natuurbeschermingswet.

De voorzitter wijst erop dat de raad geen passende beoordeling heeft gemaakt conform artikel 19j van de Natuurbeschermingswet, wat noodzakelijk is bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden. De raad heeft na het bestreden besluit een passende beoordeling laten maken, maar de voorzitter oordeelt dat dit niet voldoende is om de eerdere tekortkomingen te compenseren.

Uiteindelijk besluit de voorzitter om het verzoek van verzoekers in te willigen en schorst het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst. Tevens wordt de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 april 2012.

Uitspraak

201201394/2/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Drempt, gemeente Bronckhorst,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2011; Tolstraat ong. Drempt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2012, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 april 2012, waar [verzoeker] en anderen, in persoon van [personen] en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.H. Knoef-Vruggink, zijn verschenen. Voorts is daar als belanghebbende gehoord
[belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Wingens, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van een aantal verzoekers niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijzen hebben ingediend of geen belanghebbenden zijn vanwege de afstand tussen hun perceel en het bouwvlak aan de Tolstraat. De voorzitter overweegt dat nader onderzoek dient plaats te vinden naar de ontvankelijkheid en dat deze procedure zich daar niet voor leent. Hierover zal in de bodemprocedure uitsluitsel worden gegeven. Nu het beroep voor zover ingesteld door [personen] in ieder geval ontvankelijk is, gaat de voorzitter voor de onderhavige procedure uit van de ontvankelijkheid van het beroep.
2.3. Met het plan wordt beoogd om een nieuwvestiging van een melkrundveebedrijf aan de Tolstraat (ongenummerd) in Drempt mogelijk te maken.
2.4. [verzoeker] en anderen betogen onder meer dat effecten van het plan op rondom het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden onvoldoende zijn onderzocht omdat voor de beoordeling uitsluitend is verwezen naar de toets die in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning is uitgevoerd. [verzoeker] en anderen betogen dat deze vergunning is verleend met toepassing van artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). De omstandigheid dat in de procedure omtrent de verlening van de vergunning in het kader van artikel 19d Nbw mogelijk toepassing kan worden gegeven aan artikel 19kd van die wet, kan, aldus [verzoeker] en anderen, geen gevolgen hebben voor deze procedure omdat de werking van artikel 19kd in het eerste lid van dat artikel is beperkt tot besluiten over het toepassen van artikel 19c en het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d.
2.5. In de plantoelichting en de Quick-scan is aangegeven dat ten gevolge van het plan verzuring en vermesting door uitstoot van stikstof en ammoniak op Natura 2000-gebieden optreden. De raad heeft uitsluitend verwezen naar de toets die de provincie in het kader van de Nbw-vergunning heeft uitgevoerd. De vergunning is verleend met toepassing van artikel 19kd Nbw. De raad heeft alvorens het plan vast te stellen, geen passende beoordeling conform artikel 19j, tweede lid, van de Nbw gemaakt.
2.6. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, aanhef en onder a, van de Nbw houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
2.7. Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.
2.8. Ingevolge het vierde lid maakt de passende beoordeling van deze plannen deel uit van de ter zake van die plannen voorgeschreven milieu-effectrapportage.
2.9. Ingevolge artikel 7.2a van de Wet milieubeheer wordt een milieu-effectrapport gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw.
2.10. De voorzitter stelt vast dat de onderhavige procedure een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan betreft waarbij de raad, ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw, rekening moet houden met de gevolgen die het plan kan hebben voor Natura 2000-gebieden.
2.11. De omstandigheid dat in de procedure omtrent het verlenen van de vergunning in het kader van artikel 19d van de Nbw, toepassing kan worden gegeven aan artikel 19kd van die wet, kan naar het oordeel van de voorzitter geen gevolgen hebben voor deze procedure. Daartoe acht de voorzitter van belang dat de werking van artikel 19kd van de Nbw in het eerste lid van dat artikel is beperkt tot besluiten over het toepassen van artikel 19c, en het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van die wet. Nu besluiten tot het vaststellen van een plan als bedoeld in artikel 19j van de Nbw niet in het eerste lid van artikel 19kd van de Nbw zijn genoemd, ziet de voorzitter voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in dat artikel opgenomen regeling ook van toepassing moet worden geacht op besluiten als bedoeld in artikel 19j van de Nbw.
2.12. Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter ten tijde van het vaststellen van het plan onvoldoende onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
2.13. De raad heeft na het nemen van het bestreden besluit alsnog een passende beoordeling laten maken. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Passende beoordeling verplaatsing melkveehouderij Tolstraat Drempt" van 19 maart 2011. In het rapport wordt - kort samengevat - geconcludeerd dat door het vestigen van het melkrundveebedrijf geen significante effecten zijn te verwachten op de in de nabijheid van het plangebied gelegen Natura 2000 gebieden. Bij brief van 29 maart 2012 heeft de raad aangegeven in te stemmen met een aanvullende motivering van het plan bestaande uit onder meer deze passende beoordeling en met de inhoud van de passende beoordeling.
2.14. De voorzitter constateert dat deze aanvullende motivering wellicht aanleiding kan geven om in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In dit verband wijst de voorzitter echter - naar aanleiding van het betoog van [verzoeker] en anderen dat ten onrechte geen milieu-effectrapportage is uitgevoerd - op het bepaalde in artikel 7.2a van de Wet milieubeheer. In zoverre heeft de raad nog niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht en ziet de voorzitter, mede gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding om het verzoek af te wijzen. In de bodemprocedure zal onderzoek moeten worden gedaan naar het standpunt van de raad dat de elementen van de milieu-effectenrapportage besloten liggen in de plantoelichting en dat daarmee is voldaan aan de onderzoeksplicht. Het voert te ver om dit in deze procedure te beoordelen.
2.15. Reeds gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek in te willigen. Hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft thans geen bespreking.
2.16. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 15 december 2011;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 915,72 (zegge: negenhonderdvijftien euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad van de gemeente Bronckhorst aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2012
224.