ECLI:NL:RVS:2012:BW3832

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108384/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan voor agrarische bedrijfsbebouwing in Renswoude

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van de raad van de gemeente Renswoude om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing op een perceel in Renswoude. De raad had op 30 juni 2009 besloten om geen vrijstelling te verlenen, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 2 maart 2010. De rechtbank Utrecht verklaarde op 29 juni 2011 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop volgde het hoger beroep bij de Raad van State, dat op 13 maart 2012 werd behandeld.

De Raad van State overwoog dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Renswoude 1995". [appellant] betoogde dat de raad niet in redelijkheid had kunnen weigeren om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Hij voerde aan dat de raad ten onrechte de "Notitie Nieuwvestiging intensieve veehouderijen in landbouw-ontwikkelingsgebieden" had toegepast, omdat deze notitie een verscherping van het beleid inhoudt. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de notitie niet ongeoorloofd was en dat het bouwplan niet voldeed aan de doelstellingen van het reconstructieplan.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de raad in redelijkheid had kunnen weigeren om de gevraagde vrijstelling te verlenen. Ook het betoog van [appellant] dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, werd verworpen, omdat het geval van een andere bedrijfsverplaatsing niet vergelijkbaar was met de nieuwvestiging waar [appellant] om vroeg. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 april 2012.

Uitspraak

201108384/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Renswoude,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 juni 2011 in zaak
nr. 10/1293 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Renswoude.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft de raad geweigerd aan [appellant] vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie] te Renswoude (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renswoude geweigerd aan [appellant] daarvoor reguliere bouwvergunning te verlenen.
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 30 juni 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2011, verzonden op 4 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 25 augustus 2011 en 23 september 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2012, waar [appellant], bijgestaan door B. Lowijs, en de raad, vertegenwoordigd door J.C. van Essen, werkzaam in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Tevens is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Renswoude 1995" (hierna: het bestemmingsplan). [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om daarvan krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen. Daartoe voert hij aan dat de raad aan het besluit van 2 maart 2010 ten onrechte de "Notitie Nieuwvestiging intensieve veehouderijen in landbouw-ontwikkelingsgebieden" (hierna: de notitie) van 4 november 2008 ten grondslag heeft gelegd, nu deze notitie een niet toegestane verscherping van het volgens het reconstructieplan "Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost" (hierna: het reconstructieplan) gevoerde beleid inhoudt en de raad de notitie eerst heeft vastgesteld na de ontvangst van zijn verzoek om vrijstelling. Volgens [appellant] sluit het reconstructieplan nieuwvestiging in een landbouwontwikkelingsgebied zonder verplaatsing niet uit.
2.1.1. Niet in geschil is dat het bouwplan voorziet in nieuwvestiging van een intensieve veehouderij en het perceel in een gebied is gelegen, waarvoor provinciale staten van Utrecht en Gelderland het reconstructieplan hebben vastgesteld. Doelstelling van het reconstructieplan is om zogenoemde extensiveringsgebieden zoveel mogelijk vrij te maken van intensieve veehouderij door die op duurzame locaties te concentreren. Het perceel ligt binnen het gebied dat in het reconstructieplan is aangeduid als "landbouwontwikkelingsgebied (LOG)". De rechtbank heeft terecht overwogen dat, hoewel het reconstructieplan nieuwvestiging van intensieve veehouderijen mogelijk maakt, maximaal gebruik van bestaande locaties voorop staat. Volgens de bij het reconstructieplan behorende handreiking wordt in geval van nieuwvestiging voorrang gegeven aan verplaatsers uit het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Volgens de notitie, die - zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen - de raad heeft vastgesteld voor de benutting van de beleidsruimte die het reconstructieplan hem biedt, betekent ligging in een landbouwontwikkelingsgebied niet dat nieuwe agrarische/intensieve veehouderijenbedrijven zich daar bij recht kunnen vestigen. Verzoeken om nieuwvestiging dienen volgens de notitie aan het reconstructieplan en de notitie te voldoen, waarbij voorop staat dat nieuwvestiging op een locatie in Renswoude dient bij te dragen aan realisering van de doelstellingen van het reconstructieplan. Bij brief van 20 januari 2010 hebben gedeputeerde staten het college te kennen gegeven dat de notitie met de doelstelling van het reconstructieplan strookt. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden om [appellant] te volgen in het betoog dat de notitie een ongeoorloofde aanscherping van het gevoerde beleid inhoudt.
In aanmerking nemend dat het bouwplan voorziet in nieuwvestiging van een intensieve veehouderij en niet in verplaatsing van een bestaand bedrijf naar een landbouwontwikkelingsgebied en het ook anderszins niet bijdraagt aan realisering van de doelstellingen van het reconstructieplan, heeft zij daarin terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de gevraagde vrijstelling te verlenen. Dat de notitie, als gesteld, nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf niet uitsluit, brengt niet mee dat het college de gevraagde vrijstelling niet mocht weigeren.
Het betoog faalt.
2.2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de raad door de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, nu zij ten behoeve van de bedrijfsverplaatsing van [bedrijf] wel vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend.
2.2.1. Ook dat betoog faalt. Bij [bedrijf] ging het niet om nieuwvestiging, maar om verplaatsing van een bestaand gemengd bedrijf. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geen gelijke of gelijk te stellen gevallen aangenomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012
531.