201108709/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Gravenhage,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 juni 2011 in zaken nrs. 11/4620 en 11/4625 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 19 januari 2011, heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een uitbouw op het perceel [locatie] te Leiden.
Bij besluit van 17 mei 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Jonk, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een uitbouw van 3 m diep aan de achtergevel van de woning op het perceel. De uitbouw is voorzien naast en tegen een reeds aan de achtergevel gerealiseerde uitbouw.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Leiden Noord" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder g, van de planvoorschriften, mogen aanbouwen aan de achtergevel de achtergevellijn met niet meer dan 2,5 m overschrijden.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 3, is de achtergevellijn een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat de achtergevellijn van zijn woning gerekend vanaf de voorgevel 0,3 m verder naar voren ligt dan de achtergevellijn van de woning van zijn buren aan de zuidzijde, welke afstand volgens hem bij de maximaal toegestane overschrijding als bepaald in artikel 3, derde lid, onder g, van de planvoorschriften dient te worden opgeteld. Bovendien is, aldus [appellant], ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat zijn bouwvlak niet volledig is bebouwd.
2.3.1. De achtergevellijn wordt gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften, bepaald door de ligging van de woning op het perceel. De omstandigheid dat de woningen op de percelen ten zuiden van die van [appellant] verder naar achteren staan en dat zijn woning niet het volledige bouwvlak beslaat is, gelet op het voorgaande, niet van invloed op de bepaling van de achtergevellijn. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de bij het Besluit omgevingsrecht behorende Bijlage II. Daartoe voert hij aan dat de bewoner van de woning Waldeck Pymontstraat 52 heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het project. Bovendien kan gelet op de zuidelijke ligging van die woning ten opzichte van het perceel niet worden gesteld dat door realisering van het bouwplan de lichttoevoer aanzienlijk verslechtert, aldus [appellant].
2.4.1. Het college heeft aangegeven dat het in beginsel niet afwijkt van het bepaalde in artikel 3, derde lid, onder g, van de planvoorschriften dat een uitbouw aan de achtergevel de achtergevellijn met niet meer dan 2,5 m mag overschrijden. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt in uitzonderlijke ruimtelijke omstandigheden, bijvoorbeeld als de buren een uitbouw hebben die dieper is dan 2,5 m, aldus het college.
De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat nu een uitzonderlijke ruimtelijke situatie in evenbedoelde zin zich niet voordoet, het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning te verlenen. In de door [appellant] gestelde omstandigheid dat de bewoners van het pand aan de zuidzijde hebben medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het bouwplan, heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voert hij aan dat het college bij besluit van 30 augustus 2004 bouwvergunning heeft verleend voor een uitbouw van meer dan 2,5 m diep voor de woning op het perceel Waldeck Pyrmonstraat 52, welk bouwplan volgens dat besluit niet in strijd is met de in voorbereiding zijnde herziening "Leiden-Noord" van het destijds geldende bestemmingsplan "Noorderkwartier".
2.5.1. Het college heeft ter zitting erkend dat in het besluit van 30 augustus 2004 ten onrechte is opgenomen dat het bouwplan, voorzien op het perceel Waldeck Pyrmonstraat 52, niet in strijd is met het voorbereidingsbesluit "Leiden-Noord". Nog daargelaten dat ten tijde van dat besluit een ander bestemmingsplan van kracht was, strekt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het college een gemaakte fout moet herhalen. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012