201108897/1/R1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Uitgeest,
2. [appellant sub 2], wonend te Uitgeest,
de raad van de gemeente Uitgeest,
verweerder.
Bij besluit van 23 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Inbreidingslocatie Meerpad" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2011, en [appellant sub 2], bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 9 september 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. I.F.M. Kwint, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Beentjes-de Haan en drs. S.N. van Haastrecht, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de herontwikkeling van het bedrijfsterrein aan de [locatie 1] in Uitgeest als inbreidingslocatie. Hierbij voorziet het plan in de bouw van 28 appartementen en tien grondgebonden woningen.
2.2. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet binnen de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) genoemde termijn van twaalf weken na terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan is vastgesteld. Hij acht dit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.2.1. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 december 2010 tot en met 3 februari 2011 ter inzage gelegen. Het plan is op 23 juni 2011 vastgesteld. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro dient de raad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging te beslissen omtrent vaststelling van het bestemmingsplan. De beslistermijn is in dit geval met acht weken overschreden.
2.2.2. [appellant sub 2] voert op zich terecht aan dat de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro gestelde termijn is overschreden. Uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Tevens bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de termijnoverschrijding leidt tot strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het door [appellant sub 2] op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor een vernietiging van het bestreden besluit.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de erfdienstbaarheid, die rust op het terrein aan de [locatie 1] ten behoeve van zijn woning op het perceel [locatie 2], aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Volgens [appellant sub 2] wordt deze erfdienstbaarheid door de bouw van de appartementen en woningen niet langer gegarandeerd. Hij stelt voorts dat de erfdienstbaarheid wordt belemmerd doordat de gronden waarop deze rust in openbaar domein komen te liggen. [appellant sub 2] vreest verder een toename van het aantal verkeersbewegingen, daar waar hij tot dusver geen hinder van verkeer ondervindt. Hij stelt dat ook een dergelijke verkeerstoename, alsmede de voorziene parkeerplaatsen op het Meerpad nabij zijn woning, de erfdienstbaarheid frustreren.
2.3.1. De raad stelt dat de gemeente evenals elke andere grondeigenaar ervoor moet zorgen dat het zakelijk recht niet wordt gefrustreerd en hij ziet zodoende niet in dat sprake zal zijn van een frustratie van de erfdienstbaarheid.
De raad onderkent dat het aantal verkeersbewegingen op het Meerpad zal toenemen, maar stelt dat het Meerpad dusdanig zal worden ingericht dat het deze toename aan kan en dat tweerichtingsverkeer mogelijk is. De erfdienstbaarheid blijft op de weg rusten. Een verkeerstoename doet hier volgens de raad niet aan af. Wat betreft de parkeerplaatsen nabij de woning van [appellant sub 2], heeft de raad ter zitting verklaard dat deze niet zullen worden gerealiseerd.
2.3.2. Ten behoeve van het perceel [locatie 2] van [appellant sub 2] is op het Meerpad als erfdienstbaarheid het recht van weg gevestigd om naar het heersende erf te komen en te gaan van en naar de openbare weg op de Langebuurt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 december 2006 in zaak nrs.
200604465/1 en 200604465/2), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling - of zoals in dit geval de vaststelling van een bestemmingsplan - in de weg staat, slechts aanleiding, wanneer zo'n belemmering een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om die vraag te beantwoorden. In haar uitspraak van 3 oktober 2007 in zaak nr.
200701608/1op het hoger beroep van [appellant sub 2] inzake de verleende vrijstelling voor het verbreden van een gedeelte van het Meerpad en het gebruik daarvan als ontsluitingsweg voor hulpvoertuigen naar en van het appartementencomplex aan de Langebuurt heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
"De eigenaar van het perceel waarvan het betreffende gedeelte van het Meerpad deel uitmaakt heeft schriftelijk toestemming verleend voor het in de vrijstelling bedoelde gebruik daarvan als ontsluitingsweg voor hulpvoertuigen naar en van het appartementencomplex aan de Langebuurt. Niet is gebleken dat de ten behoeve van het perceel van appellant gevestigde erfdienstbaarheid op het Meerpad er aan in de weg staat dat tevens door anderen dan appellant van dit pad gebruik wordt gemaakt. Het overige verkeer zal gebruik maken van de hoofdingang in het poortgebouw van het appartementencomplex. De woning van appellant blijft onverminderd bereikbaar. Er bestaat dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van het Meerpad dat door de vrijstelling mogelijk wordt gemaakt, inbreuk zal maken op de ten behoeve van het perceel van appellant gevestigde erfdienstbaarheid. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van zodanige privaatrechtelijke belemmeringen dat geen vrijstelling kon worden verleend voor de verbreding van een gedeelte van het Meerpad en het gebruik daarvan als ontsluitingsweg voor hulpvoertuigen naar en van het appartementencomplex aan de Langebuurt."
Hoewel zich thans een andere situatie voordoet dan het geval was in de hiervoor bedoelde zaak, waarbij naar mag worden aangenomen met de thans voorliggende planregeling een intensiever gebruik van het Meerpad door anderen zal plaatsvinden, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel inzake de erfdienstbaarheid dan in bovenvermelde uitspraak is gegeven. Daarbij betrekt de Afdeling dat de erfdienstbaarheid bij overdracht van de gronden zal overgaan op de gemeente en door haar zal moeten worden gerespecteerd. Voorts volgt uit de verbeelding dat een deel van de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" heeft en de woning van [appellant sub 2] na realisatie van het plan nog altijd op dezelfde wijze via deze gronden kan worden ontsloten met een kleine omlegging. Daarbij zal de breedte van het Meerpad tussen ongeveer 4,5 m en 6 m bedragen. Ook op het smalste stuk zal verkeer in twee richtingen mogelijk blijven en nabij de woning van [appellant sub 2] zullen geen parkeerplaatsen worden gerealiseerd. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in deze situatie ontoereikend moet worden geacht. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de erfdienstbaarheid geen privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter ligt besloten die maakt dat het plan niet uitvoerbaar is. Zij acht voorts niet aannemelijk gemaakt dat zich door de nieuwbouwontwikkeling een zodanige verkeerstoename ter plaatse zal voordoen dat een goede bereikbaarheid van de woning van [appellant sub 2] in het gedrang zal komen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.4. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan voor zover dit de bouw van 38 woningen dichtbij zijn bedrijf op het perceel [locatie 3] mogelijk maakt. Woningbouw is in strijd met de bestemming "Bedrijven" die op het bouwterrein rustte. Het plan ontneemt hem de mogelijkheid om zijn bedrijf uit te breiden of te verkopen, waardoor hij in de toekomst schade zal lijden. Voor de ter plaatse voorziene woningen zal geen goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kunnen worden. Daarnaast stelt [appellant sub 1] dat zijn bedrijf niet correct is gecategoriseerd, waardoor een grotere afstand tussen zijn bedrijf en de voorziene woningen moet worden aangehouden dan nu in het plan is gedaan. Het bedrijf behoort volgens hem tot de categorie kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen, alsmede bedrijf voor het maken van constructies voor bewegwijzeringssystemen. Hiertoe is volgens [appellant sub 1] een minimale afstand van 30 m noodzakelijk in plaats van de 10 m waar de raad van uitgaat.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat rondom het plangebied sprake is van een gemengd gebied. Een kortere afstand dan de gebruikelijke 30 m, namelijk 10 m, is verantwoord, nu geen sprake is van een zuivere woonwijk. In de huidige situatie staan reeds diverse woningen binnen een afstand van 10 m van het bedrijf van [appellant sub 1], waarmee hij zodoende reeds rekening dient te houden. Zo staat er een woning direct naast het bedrijf van [appellant sub 1], alsmede op de plaats waar op de kortste afstand tot het bedrijf van [appellant sub 1] woningen zijn voorzien in het voorliggende plan. Vanwege de bestaande woningen is het reeds niet mogelijk zijn bedrijfsactiviteiten uit te breiden. De nieuwe woningen zullen een eventuele toekomstige uitbreiding van het bedrijf zodoende niet verder beperken, aldus de raad.
2.4.2. De in het plan voorziene woningbouw is strijdig met de voorheen geldende bestemming. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De Afdeling overweegt dat de raad, gelet op de aanwezigheid van horeca en bedrijven, terecht de omgeving van het plangebied als een gemengd gebied heeft gekwalificeerd. Een kortere afstand dan 30 m tot het bedrijf van [appellant sub 1] kan daarmee worden gerechtvaardigd. Van belang is dat zich binnen 10 m van het bedrijf van [appellant sub 1] binnen het plangebied reeds een woning bevindt waarmee hij in zijn bedrijfsvoering rekening moet houden. De in het plan voorziene woningen verkleinen deze afstand niet. Gezien deze situatie is niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene woningen ten opzichte van de huidige situatie leiden tot een verdere beperking van de bedrijfsvoering of een beperking van het gebruik of de uitbreidingsmogelijkheden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse van de voorziene woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal zijn gewaarborgd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de woningen op een grotere afstand dan 10 m zijn gesitueerd, behoudens één woning die op ongeveer 7,5 m van het perceel van [appellant sub 1] is gesitueerd. In dat geval wordt de woning afgeschermd van het bedrijf van [appellant sub 1] doordat dit de zijkant van het bouwblok betreft.
2.5. [appellant sub 1] vreest voor gevaarlijke situaties op de weg, nu het Meerpad te smal is voor de voorziene twee rijrichtingen en het zicht op de hoek met de Langebuurt te beperkt is, waardoor een gevaarlijk kruispunt ontstaat. Tevens vreest hij dat de parkeerdruk zal toenemen, nu in de huidige situatie reeds onvoldoende parkeerruimte beschikbaar is.
2.5.1. De raad stelt dat onderzoek is gedaan naar zowel de afhandeling van de verkeersstromen als naar een veilige inrichting van de weg. Het Meerpad wordt op zijn smalst 4,5 m en op zijn breedst 6 m, hetgeen voldoende is voor een veilige ontsluiting met twee rijrichtingen. Daarnaast zal een maximumsnelheid van 30 km per uur worden ingesteld, zodat geen sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie, aldus de raad.
Ten aanzien van de parkeerdruk stelt de raad dat het aantal benodigde parkeerplaatsen is berekend aan de hand van de parkeerbeleidsnota Uitgeest 2005. Voor de woningen is uitgegaan van de categorie 'dure woningen' met een eis van 1,5 parkeerplaats per woning en voor de appartementen is uitgegaan van de categorie 'middeldure woningen' met een eis van 1,3 parkeerplaats per woning. In totaal zijn dan 52 parkeerplaatsen nodig. Binnen het plangebied worden precies 52 parkeerplaatsen gerealiseerd.
2.5.2. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een verkeersonveilige situatie op het Meerpad of op de aansluiting daarvan met de Langebuurt. Daartoe overweegt de Afdeling dat het Meerpad een breedte tussen ongeveer 4,5 m en 6 m zal kennen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km per uur, hetgeen voor een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom niet ongebruikelijk is. [appellant sub 1] heeft niet gemotiveerd weerlegd waarom een dergelijke inrichting en snelheid in dit geval niet toereikend zullen zijn om een verkeersveilige situatie te waarborgen. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat verkeer in twee richtingen mogelijk is op alle delen van het Meerpad. Bovendien is het zicht op de hoek met de Langebuurt door de raad in ogenschouw genomen en wordt een knik in het Meerpad gemaakt om een beter overzicht op de hoek te geven.
Ten aanzien van de parkeerdruk overweegt de Afdeling dat de raad in bijlage 1 bij de plantoelichting een uiteenzetting heeft gegeven van de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Deze berekening is niet door [appellant sub 1] betwist. Niet is aannemelijk gemaakt dat het plan ten behoeve van de nieuwe woningen in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet.
2.6. Ten slotte stelt [appellant sub 1] dat het bouwverkeer zal leiden tot problemen voor zijn bedrijfsvoering en de bereikbaarheid van zijn bedrijf alsmede tot schade aan het pand.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat tijdens de realisatie van het bouwplan zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met de omgeving en getracht zal worden schade te beperken tot een minimum. Indien schade ontstaat zal dat via de civiele rechter moeten worden geregeld, aldus de raad.
2.6.2. De door [appellant sub 1] gevreesde gevolgen hebben geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat de door [appellant sub 1] gevreesde gevolgen, zo deze zich zouden voordoen, niet met het treffen van maatregelen kunnen worden voorkomen.
2.7. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012