201107600/1/R3.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tilburg,
1. de raad van de gemeente Tilburg en
2. het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
Bij besluit van 29 maart 2011 heeft het college hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor het bouwen van 120 nieuw te bouwen woningen op het zogeheten HaVep-terrein te Tilburg.
Bij besluit van 23 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "HaVep-terrein" vastgesteld. Bij besluit van 6 juni 2011 heeft het college een omgevingsvergunning voor het bouwen van 120 woningen in het plangebied verleend. Op deze besluiten is door de raad de coördinatieregeling, als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), van toepassing verklaard.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L. van Grinsven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PuijAcker B.V., vertegenwoordigd door F. de Bruijn, als partij gehoord.
2.1. Het bestemmingsplan "HaVep-terrein" voorziet in de aanleg van een nieuwe woonwijk op een braakliggend voormalig bedrijfsterrein van het textielbedrijf HaVep in het zuiden van Tilburg. Op de gronden met de bestemming "Woongebied" worden bij recht 153 eensgezinswoningen mogelijk gemaakt. Op de gronden met de bestemming "Wonen -uit te werken", zijn, na uitwerking, 197 eensgezinswoningen en/of gestapelde woningen voorzien.
De omgevingsvergunning en het besluit tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting hebben betrekking op het bouwen van 120 eensgezinswoningen op de gronden met de bestemming "Woongebied". Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Oude Goirleseweg en aan de zuidzijde door de Ringbaan Zuid.
Gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing.
De besluiten omtrent de hogere waarden en de omgevingsvergunning
2.2. De raad heeft ter zitting betoogd dat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit tot het vaststellen van de hogere waarden en daarom in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn beroep. De raad wijst er in dit verband op dat [appellant] niet woont in of eigenaar is van woningen waarvoor de hogere waarden zijn vastgesteld.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 mei 2009 in zaak nr.
200805817/1) is het besluit tot vaststelling van hogere waarden vanwege de voorgenomen wijziging of aanleg van een (spoor)weg, of van de voorgenomen bouw van een woning of een andere geluidgevoelig gebouw of terrein, een noodzakelijke voorwaarde om de voorgenomen activiteit, eventueel na het nemen van vervolgbesluiten in het kader van de ruimtelijke ordening, te realiseren. Bij zo'n besluit zijn rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. [appellant] woont tegenover en heeft zicht op de nieuw te realiseren woningen aan de Oude Goirlese weg. Hij wordt derhalve rechtstreeks in zijn belangen geraakt door de realisering van de voorgenomen activiteit. Om die reden is hij belanghebbende bij het besluit tot het vaststellen van de hogere waarden en is zijn beroep in zoverre ontvankelijk.
2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte het besluit omtrent hogere waarden heeft genomen en de omgevingsvergunning heeft verleend. Met betrekking tot de hogere waarden stelt hij dat het college is uitgegaan van te lage verkeersintensiteiten.
2.3.1. De Afdeling stelt voorop dat, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr.
201006731/1/M3), de regeling in artikel 83, lid 2, van de Wet geluidhinder voorziet in de bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. Nu [appellant] niet woont in, noch eigenaar is van woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld, strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van zijn belangen als bedoeld in artikel 1.9 van de Chw. Hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de vastgestelde hogere waarden, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen hij terzake aanvoert. Het beroep voor zover gericht tegen het besluit omtrent het vaststellen van de hogere waarden is ongegrond.
2.4. Met betrekking tot het beroep voor zover dat is gericht tegen de omgevingsvergunning voor bouwen, overweegt de Afdeling dat [appellant] hiertegen geen beroepsgronden heeft gericht. Reeds om die reden is het beroep in zoverre ongegrond.
2.5. [appellant] betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat ten behoeve van het plan geen planschaderisicoanalyse is uitgevoerd en dat geen burgerparticipatie heeft plaatsgevonden met betrekking tot het verkeerscirculatieplan voor het gehele stadsdeel Oud-Zuid. Voorts betoogt hij dat het plan leidt tot meer verkeershinder en een aantasting van de verkeersveiligheid. Zo is de Oude Goirleseweg niet geschikt als ontsluitingsweg en zal het reeds maximaal belaste kruispunt van de Oude Goirleseweg met de Ringbaan Zuid onveiliger worden. Hij betoogt in dit kader dat, anders dan de raad heeft gesteld, de afslag aan de Oude Goirleseweg naar de woonwijk niet op een afstand van 80 meter vanaf de kruising met de Ringbaan Zuid ligt maar slechts op 25 meter. Door deze korte afstand tot het kruispunt zullen meer opstoppingen op en in de omgeving van het kruispunt optreden. De verkeersveiligheid bij de afslag naar het plangebied is verder voor fietsers en bromfietsers onvoldoende gegarandeerd, gezien de laanstructuur van de Oude Goirleseweg met veel monumentale bomen, aldus [appellant]. Bovendien zal het verkeer dat vanuit het noorden over de Oude Goirleseweg rijdt en linksaf zal slaan naar het plangebied, zorgen voor verkeersopstoppingen aan die zijde van de weg.
2.6. Met betrekking tot het betoog dat een planschaderisicoanalyse had moeten worden opgesteld overweegt de Afdeling dat daartoe geen wettelijke verplichting bestaat. Wel dient de raad, gelet op artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening, inzicht te bieden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan; daarbij kunnen eventueel te betalen tegemoetkomingen in planschade en een mogelijk verhaal van deze kosten een rol spelen. In dit geval heeft de raad terecht gewezen op de vergelijking die in dat kader wordt gemaakt tussen het vorige en het huidige planologische regime en heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat, gelet op hetgeen het vorige bestemmingsplan reeds mogelijk maakte, zodanige planschade zal ontstaan dat geen van de bij de planschadeverhaalsovereenkomst betrokken partijen de daaruit voortvloeiende financiële gevolgen zal kunnen dragen en dat de financiële uitvoerbaarheid aldus niet is verzekerd. Van belang daarbij is dat PuijAcker B.V. ter zitting heeft verklaard dat zij de betreffende financiële gevolgen kan dragen hetgeen door [appellant] niet gemotiveerd is bestreden. Het betoog faalt.
2.7. Met betrekking tot de verkeersafwikkeling overweegt de Afdeling als volgt. In opdracht van de raad is door onderzoeksbureau Goudappel Coffeng een rapport opgesteld, gedateerd 11 april 2008. In dit rapport zijn enkele varianten voor de verkeersafwikkeling genoemd, waarbij is vermeld dat variant D, de variant waarvoor de raad uiteindelijk heeft gekozen en die in het plan is opgenomen, de voorkeur geniet. In deze variant wordt aan de Oude Goirleseweg een toegangsweg voor éénrichtingsverkeer aangelegd op, zoals ter zitting is komen vast te staan, 80 meter vanaf de kruising Oude Goirleseweg en de Ringbaan Zuid. Hoewel een lichte toename van verkeer in de woonstraten rondom het plangebied zal optreden, zal alleen een toename van het verkeer op de Oude Goirleseweg in noordelijke richting aan de orde zijn en is de invloed op het kruispunt Oude Goirleseweg - Ringbaan Zuid beperkt. Volgens het rapport is deze variant een redelijk goede oplossing totdat een structurele oplossing is gevonden voor het kruispunt Oude Goirleseweg en de Ringbaan Zuid. De raad heeft ter zitting toegelicht dat, hoewel de situatie op het kruispunt niet ideaal is, hij deze wel acceptabel acht, ook zonder dat een verkeerscirculatieplan voor het hele stadsdeel Oud-Zuid wordt vastgesteld. De raad heeft verder ter zitting toegelicht dat niet voor het door [appellant] aangedragen alternatief is gekozen, nu extra aantakkingen op de Ringbaan Zuid de doorstroming op de Ringbanen in Tilburg zullen verstoren, de verkeersveiligheid in gevaar brengen en sluipverkeer over de wegen in de omgeving van het plangebied in de hand zullen werken. [appellant] heeft deze toelichting niet gemotiveerd bestreden. Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat weliswaar de kans op filevorming bestaat door verkeer dat linksaf de toegangsweg naar het plangebied wil inslaan, maar dat het aantal auto's dat linksaf het plangebied zal inslaan beperkt zal zijn en niet zo groot is dat onaanvaardbare verkeershinder ter plaatse zal optreden. Gelet op de ligging van het plangebied in Tilburg acht de Afdeling dit niet onaannemelijk. Ten aanzien van de veiligheid voor (brom)fietsers heeft de raad ter zitting verklaard dat deze zal worden gemonitord. Bij de uitvoering van het plan zal het fietspad op de parallelweg worden ingepast en zal de toegangsweg naar het plangebied zo veel mogelijk op dezelfde wijze worden uitgevoerd als een vergelijkbare toegangsweg ten zuiden van het bovengenoemde kruispunt waar niet van onveilige situaties voor (brom)fietsers is gebleken. De Afdeling acht aannemelijk dat deze verkeersmaatregelen kunnen en zullen worden genomen.
Gelet op het voorgaande en nu [appellant] ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat het rapport van 11 april 2008 onvolkomenheden of onjuistheden bevat, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen uitgaan van de uitgangspunten en de conclusies van dit rapport. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de gekozen ontsluiting van het plangebied niet voor een onaanvaardbare verslechtering van de verkeersveiligheid behoeft te worden gevreesd. Het betoog faalt.
2.8. Ten aanzien van het betoog van [appellant] over de burgerparticipatie met betrekking tot een verkeerscirculatieplan voor het gehele stadsdeel Oud-Zuid, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een verkeerscirculatieplan voor het gehele stadsdeel Oud-Zuid noodzakelijk is om de gevolgen van het plan op het gebied van verkeershinder en verkeersveiligheid in de omgeving te kunnen beoordelen dan wel dat een dergelijk plan noodzakelijk is voor de veilige afwikkeling van het verkeer van en naar het plangebied. Dat geen gelegenheid is geboden voor inspraak over dit verkeerscirculatieplan, kan om die reden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.
2.9. Gezien het bovenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep voor zover gericht tegen het plan is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012