ECLI:NL:RVS:2012:BW3869

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109639/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C.J.M. Schuyt
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Waterschap Groot Salland inzake projectplan Emmertochtsloot

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de besluiten van het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland met betrekking tot het projectplan Emmertochtsloot. Het algemeen bestuur van het waterschap heeft op 24 juni 2010 het projectplan vastgesteld, dat voorziet in het vispasseerbaar maken van drie bestaande stuwen en de aanleg van waterberging 4. De appellant, wonend te Dalfsen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 oktober 2010, waarin het dagelijks bestuur zijn bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Zwolle heeft in een tussenuitspraak van 25 maart 2011 het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit te herstellen. Vervolgens heeft de rechtbank op 25 juli 2011 het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 20 december 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De appellant betoogde dat er betere locaties beschikbaar zijn voor waterberging 4 en dat de gekozen locatie een verstoring van de rust van de eenden in zijn eendenkooi veroorzaakt. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de locatiekeuze van de waterberging niet aan de orde was in de procedure omtrent de vaststelling van het projectplan. Bovendien heeft de Afdeling vastgesteld dat het projectplan inmiddels is uitgevoerd en dat de appellant geen schade heeft aangetoond die hij lijdt door de uitvoering van het projectplan.

De conclusie van de Afdeling is dat het hoger beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond is en dat de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd dienen te worden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201109639/1/A4.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dalfsen,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Zwolle van 25 maart 2011 en de uitspraak van 25 juli 2011 van die rechtbank in zaak nr. 10/1997 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland (hierna: het dagelijks bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Groot Salland (hierna: het algemeen bestuur) het projectplan Emmertochtsloot (hierna: het projectplan) vastgesteld.
Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 25 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld een in dat besluit aangetroffen gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 7 april 2011 heeft het algemeen bestuur het besluit van 14 oktober 2010, alsmede alle door het dagelijks bestuur verrichte handelingen, voor zijn rekening genomen.
Bij uitspraak van 25 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 14 oktober 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak en de eraan voorafgaande tussenuitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2011, waar [appellant] in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J. Klooster en W. Valk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het projectplan voorziet in het vispasseerbaar maken van drie bestaande stuwen en de aanleg van onder meer waterberging 4. Niet in geschil is dat deze stuwen en waterberging gelegen zijn binnen de afpalingskring van de eendenkooi van [appellant]. Volgens het projectplan worden de waterbergingen aangelegd om tijdens piekafvoeren van de Emmertochtsloot tijdig het overtollige water te kunnen opvangen. Het hoger beroep betreft de aanleg van waterberging 4. Daarvoor dienen volgens het projectplan graafwerkzaamheden plaats te vinden.
2.2. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam gelijkgesteld.
Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn beroepsgrond dat voor waterberging 4 betere locaties beschikbaar zijn.
2.3.1. Dat betoog faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat zij in beginsel heeft te oordelen over het projectplan, zoals dat is vastgesteld, en het algemeen bestuur te kennen heeft gegeven dat de locatie van de waterberging om verschillende redenen de meest logische is. Daarmee is zij op de beroepsgrond ingegaan.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het waterschap voor waterberging 4 ten onrechte geen andere locatie heeft gekozen. Ter zitting heeft hij in dit verband toegelicht dat de waterberging een langdurige verstoring van de rust van de eenden in zijn eendenkooi veroorzaakt. De eenden zullen naar de waterberging gaan om te broeden en te overnachten, hetgeen volgens hem voor hen gevaarlijk is, omdat in de buurt een dassenburcht aanwezig is.
2.4.1. Zoals de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr.
201111989/1/A4heeft overwogen, worden de geografische ligging en de omvang van het bergingsgebied - naast de planologische aanwijzing in het kader van de ruimtelijke ordening - bepaald door opneming daarvan op de legger, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet (aanwijzing op de legger), en is de aanwijzing van een gebied als bergingsgebied in een procedure omtrent de vaststelling van een projectplan niet aan de orde. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is overwogen, heeft de rechtbank terecht, zij het op enigszins andere gronden, geoordeeld dat de beroepsgrond over de locatiekeuze geen doel treft.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep richt zich voor het overige tegen de overwegingen van de rechtbank over de uitvoeringswerkzaamheden van het projectplan. Het dagelijks bestuur heeft in het verweerschrift, alsook ter zitting, onweersproken gesteld dat het projectplan intussen is uitgevoerd. [appellant] heeft gesteld, noch aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van het projectplan schade lijdt. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] in zoverre geen belang bij het door hem ingestelde hoger beroep.
Het is in zoverre deswege niet-ontvankelijk.
2.6. De conclusie is dat het hoger beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond is. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover het de beroepsgronden over de uitvoering van het projectplan betreft;
II. bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Jong
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012
628.