201108750/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2011 in zaak nr. 10/1837 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Bij besluit van 9 september 2009 heeft het dagelijks bestuur [appellant] onder oplegging van een dwangsom, voor zover hier van belang, gelast het hekwerk op het platte dak van het pand [locatie] te Amsterdam (hierna: het pand) terug te brengen naar het voorste gedeelte van dat dak, dan wel geheel te verwijderen.
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 september 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.S.D. Lijkwan, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, zijn verschenen. Tevens is verschenen [belanghebbende], in persoon en bijgestaan door mr. M.E. van Huet, advocaat te Amsterdam.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het hekwerk. Daartoe voert hij aan dat het hekwerk wordt beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Haarlemmerbuurt 1981", opgenomen in artikel 19, eerste lid, onder a van de daarbij behorende planvoorschriften, zodat het in overeenstemming is met dat plan. Nu hij voor de bouw van het hekwerk op 7 juni 2000 een aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend en het college daarop niet tijdig heeft beslist, is de bouwvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 46, vierde lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, van rechtswege verleend, aldus [appellant].
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 februari 2007 in zaak nr.
200603105/1), kan niet eerst in hoger beroep een beroep op het overgangsrecht worden gedaan, zodat het betoog van [appellant] ter zake buiten beschouwing dient te blijven.
Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat het college bevoegd was handhavend op te treden.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voert hij aan dat het dagelijks bestuur onvoldoende heeft onderbouwd waarom het in andere door [appellant] aangedragen gevallen, te weten, de dakterrassen op de adressen Brouwersgracht nummer 132-134, 140-142 en bij het pand tegenover [locatie] en de Binnen Brouwerstraat nummers 36 en 40, niet tot handhavend optreden is overgegaan.
2.2.1. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het dagelijks bestuur het beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende heeft weerlegd door zijn reactie op de door [appellant] gestelde vergelijkbare gevallen. Daartoe wordt overwogen dat het dagelijks bestuur ter zitting in hoger beroep aannemelijk heeft gemaakt dat voor het dakterras op het pand aan de Brouwersgracht 140-142, vóór de vernummering aangeduid als Brouwersgracht 152-154, een bouwvergunning is verleend en dat het pand Brouwersgracht 132-134 geen dakterras heeft. Wat betreft de andere door [appellant] genoemde gevallen is niet aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn van situaties die vergelijkbaar zijn met die van [appellant]. Uit de overgelegde foto's blijkt in ieder geval al dat het daar om aanzienlijk kleinere dakterrassen gaat. Voorts heeft het dagelijks bestuur aangegeven dat het handhavingstraject ten aanzien van dakterrassen in het algemeen zal worden voortgezet. Dat niet in alle gevallen onmiddellijk wordt opgetreden doch daartoe gefaseerd wordt overgegaan brengt niet mee dat sprake zou zijn van willekeur.
2.3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de dwangsom te hoog is, faalt.
Het opleggen van een dwangsom heeft tot doel de aangeschrevene tot naleving van de opgelegde last te bewegen. De dwangsom mag zo hoog zijn als daarvoor naar verwachting nodig is om nakoming van de last te bewerkstelligen. In het door [appellant] aangevoerde is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door het college opgelegde dwangsom van € 5.000,00 in redelijke verhouding staat tot het daarmee te dienen doel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012