201109820/1/R1.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Twenterand,
appellant,
de raad van de gemeente Twenterand,
verweerder.
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Vroomshoop-Oost 2 Bedrijventerrein" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door J. van Beesten-Heuver, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Met het plan wordt beoogd om het bestaande industrieterrein "Vroomshoop Oost" in oostelijke richting uit te breiden. Aan gronden in het oosten en zuiden van het plangebied is de bestemming "Groen" toegekend. Deze groenstroken dienen ter afscherming van het bedrijventerrein met het omliggende gebied.
2.2. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de begrenzing van de bestemming "Groen" voor de gronden aan de oostzijde van het plangebied.
2.2.1. Het perceel van [appellant] aan de [locatie] ligt ten zuidoosten van het plangebied. De afstand tussen zijn perceel en het plangebied is ongeveer 140 m. [appellant] is van mening dat, gezien de afstand tussen zijn perceel en het plangebied, de raad niet kan volstaan met een groenstrook van 3 m breed. In dit kader verwijst hij naar het bestaande bedrijventerrein Vroomshoop Oost. Als groene buffer tussen dat bedrijventerrein en de bebouwing ten zuidoosten daarvan, is in het desbetreffende bestemmingsplan voorzien in een groenstrook met een breedte van 10 m. Nu het plangebied in de nabijheid van zijn woning is gesitueerd en bovendien het plan een grotere bouwhoogte, namelijk 12 m toelaat, heeft de raad moeten voorzien in een bredere groenstrook aan de oostzijde van het plangebied, aldus [appellant].
2.3. De raad stelt dat als gevolg van het gevoerde vooroverleg het plan voorziet in een groenstrook van 10 m in het zuiden van het plangebied. In zoverre is de raad tegemoetgekomen aan de wensen van onder meer [appellant]. Echter, over de breedte van de groenstrook in het oosten is geen overeenstemming bereikt. De raad acht in het oosten een groenstrook met een breedte van 3 m voldoende. Bij de bepalen van de breedte van de groenstrook is beslissend geweest de afstand tussen het plangebied en de omliggende woningen. De maximale bouwhoogte in het plangebied is in dat kader niet relevant, omdat het zicht op de hogere bebouwing niet afhankelijk is van de breedte van de groenstrook, aldus de raad.
2.4. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
b. parken en plantsoenen;
c. paden, speelvoorzieningen;
d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.
Ingevolge lid 4.2 mogen op de gronden met de bestemming "Groen" geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m. Lichtmasten mogen een hoogte hebben van 6 m.
2.5. Uit de plantoelichting volgt dat de groenstrook in het zuiden van het plangebied bedoeld is als (tijdelijke) buffer tussen het bedrijventerrein en de ten zuiden daarvan gelegen Kalkwijk. Uit de verbeelding bij het plan blijkt dat ten oosten van het plangebied onbebouwde agrarische percelen zijn gesitueerd.
De afstand tussen het perceel van [appellant] en de oostelijke rand van het plangebied bedraagt minimaal 140 m. Vanaf het perceel van [appellant] bezien bevindt het plangebied zich in noordwestelijke richting. De zichtlijn van [appellant] staat niet haaks op de oostelijke groenstrook, doch "snijdt" de groenstrook diagonaal. Dat heeft volgens de raad tot gevolg dat de groenstrook in het oosten van het plangebied voor [appellant], optisch bezien, een grotere breedte heeft dan 3 m. De Afdeling kan deze stelling van de raad volgen.
De Afdeling volgt de raad niet in zijn stelling dat het zicht van [appellant] op de zuidelijke groenstrook "directer" is. Immers, de zichtlijn van [appellant] "snijdt" ook deze bredere groenstrook diagonaal. Dat laat onverlet dat de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen reden ziet om te oordelen dat de raad in het oosten van het plangebied niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met een groenstrook met een breedte van 3 m. Bij haar oordeel betrekt de Afdeling de afstand tussen het perceel [locatie] en het plangebied alsook het feit dat vanaf het perceel van [appellant] de groenstrook breder zal ogen dan hij werkelijk is. Gelet op het verschil in de ruimtelijke invulling van de gebieden ten oosten (agrarisch) en ten zuiden (woningen) van het plangebied, is de keuze voor een minder brede groenstrook in het oosten niet onredelijk. Het uitgangspunt om in dit geval bij het bepalen van de breedte van de groenstrook geen belang te hechten aan de in het plan toegestane bouwhoogte, acht de Afdeling evenmin onredelijk. Een bredere groenstrook kan immers niet voorkomen dat eventuele hoge gebouwen boven de groenstrook uitsteken.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012