ECLI:NL:RVS:2012:BW3901

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105334/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging datum vestiging in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om wijziging van de datum van vestiging in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 20 mei 2010 het verzoek van [appellant] om de datum van vestiging te wijzigen, afgewezen. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 maart 2012, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De kern van het geschil draait om de vraag of de afwijzing van het verzoek om wijziging van de datum van vestiging in strijd is met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). [appellant] stelt dat de afwijzing een inbreuk vormt op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn recht op een eerlijk proces.

De Raad van State overweegt dat de Wet gemeentelijke basisadministratie (Wet GBA) vereist dat de gegevens in de GBA zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het aan [appellant] was om aan te tonen dat de geregistreerde datum van vestiging onjuist was. Aangezien hij hierin niet is geslaagd, wordt het hoger beroep ongegrond verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 april 2012. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de manier waarop gegevens in de GBA worden geregistreerd en de rechten van individuen om deze gegevens te corrigeren.

Uitspraak

201105334/1/A3.
Datum uitspraak: 25 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2011 in zaak nr. 10/4305 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om de datum van aanvang van zijn verblijf hier te lande en vestiging van adres in de gemeente (hierna: datum van vestiging) in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) te wijzigen afgewezen.
Bij besluit van 1 september 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 17 maart 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 25 maart 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 oktober 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, en F. Timmer, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Lensink, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie (hierna: de Wet GBA) worden aan de aangifte van verblijf en adres van degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden en zijn adres in de betrokken gemeente heeft, gegevens betreffende het verblijf, het vorige land van verblijf en het adres ontleend.
Ingevolge het vierde lid wordt als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente de dag opgenomen, waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag, waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan een verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist, dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 144, eerste lid, worden feiten die voor de inwerkingtreding van deze bepaling hebben plaatsgevonden en van belang zijn voor de bijhouding van gegevens in of de verstrekking van gegevens uit de voor die inwerkingtreding gehouden bevolkingsregisters, afgewikkeld op de voet van het Besluit bevolkingsboekhouding, tenzij de desbetreffende gegevens op grond van deze wet worden opgenomen in of verstrekt uit de basisadministraties.
2.2. [appellant] heeft het college bij brief van 22 april 2010 verzocht om wijziging van de datum van zijn vestiging hier te lande. Het college heeft aan het besluit van 20 mei 2010 ten grondslag gelegd dat de dag, waarop de aangifte is ontvangen, ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Wet GBA, als datum van vestiging geldt en [appellant] de aangifte op 12 augustus 1991 heeft gedaan.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de afwijzing in strijd is met artikel 6 en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Hem de mogelijkheid ontnemen om de datum van zijn vestiging te corrigeren vormt een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en is in strijd met het recht op een eerlijk proces. Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat het college uit de verkrijging van een Italiaans paspoort van het Italiaanse consulaat in Nederland (hierna: het consulaat) moest afleiden dat hij eerder aangifte van vestiging heeft gedaan. Daarvoor was overlegging van die aangifte vereist.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak 21 april 2010 in zaak nr.
200907704/1/H3), dienen de gegevens in de GBA zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk te zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Daarom voorziet de Wet GBA in procedurele bepalingen die bij het registreren van gegevens in de GBA gevolgd moeten worden. Voor het verwijderen van in de GBA opgenomen gegevens is ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA, vereist dat vaststaat dat deze onjuist zijn.
2.3.2. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, dan wel dat op een eerlijk proces, door de weigering is geschonden. De desbetreffende verdragsbepalingen strekken er niet toe dat in de GBA ook gegevens moeten worden geregistreerd, waarvan niet zeker is dat zij juist zijn. Bovendien leidt het besluit van 20 mei 2010 er niet toe dat [appellant] de mogelijkheid wordt ontnomen om de datum van vestiging te wijzigen als komt vast te staan dat de geregistreerde datum onjuist is. Ingevolge artikel 82, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 46, vierde lid, van de Wet GBA, was het aan hem om tegenover het college, door een aangifte van vestiging over te leggen, waaruit volgt dat hij voor 12 augustus 1992 hier te lande was gevestigd, aan te tonen dat de datum van vestiging, zoals die in de GBA is geregistreerd, onjuist is. Hij heeft dat niet gedaan. Hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij, zoals hij stelt, ter verkrijging van zijn Italiaanse paspoort bij het Italiaanse consulaat een andere aangifte van vestiging heeft overgelegd. Dat hij, als gesteld, financieel belang heeft bij de wijziging van zijn datum van vestiging, kan niet leiden tot een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012
280-730.