201100971/1/V4.
Datum uitspraak: 12 april 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling), mede voor haar minderjarige kinderen (hierna tezamen: de vreemdelingen),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 23 december 2010 in zaak nr. 10/23283 in het geding tussen:
de minister voor Immigratie en Asiel.
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 januari 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister voor Immigratie en Asiel (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel; hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. In hun eerste grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu het voor hen niet mogelijk is in hun land van herkomst - Burundi - een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) aan te vragen, de minister terecht heeft onderzocht of zij in buurland Rwanda een mvv kunnen aanvragen. Hiertoe betogen de vreemdelingen dat de rechtbank aldus een onjuiste uitleg aan artikel 1, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) heeft gegeven. Uit deze bepaling volgt, aldus de vreemdelingen, dat uitsluitend in het geval er in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is gevestigd, een mvv moet worden aangevraagd in het dichtstbijzijnde land waar wel een dergelijke vertegenwoordiging is gevestigd. De vreemdelingen voeren aan dat, nu in Burundi een vertegenwoordiging als vorenbedoeld aanwezig is, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij voor hun mvv-aanvraag naar Rwanda dienen uit te wijken.
2.2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Vw 2000 wordt in deze wet, voor zover thans van belang, onder 'mvv' verstaan: het bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst, het land van bestendig verblijf of, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, door een vreemdeling in persoon aangevraagde en aldaar door die vertegenwoordiging afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomst met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge het vierde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Volgens paragraaf B1/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, dient de mvv, indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, in persoon te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd.
Volgens paragraaf B1/4.1.1., zoals deze luidde ten tijde en voor zover hier van belang, dient in het kader van de in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 neergelegde vrijstelling te worden beoordeeld of een vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Voorts kan volgens deze paragraaf van de Vc 2000 vrijstelling van het mvv vereiste krachtens artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 worden verleend, indien de terugkeer van de desbetreffende vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2.2. Het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) heeft, in verband met de medische situatie van de vreemdeling, op 8 maart 2010 advies aan de minister uitgebracht (hierna: het BMA-advies). Hierin heeft het BMA, voor zover thans van belang, toegelicht dat bij het uitblijven van behandeling bij de vreemdeling een medische noodsituatie op korte termijn niet is te verwachten. Volgens het BMA is reizen in het algemeen, los van de bestemming, toegestaan. Reizen naar Burundi is in deze fase van de behandeling nog af te raden, aldus het BMA, wegens het ontbreken van voldoende psychiatrische behandelmogelijkheden in dat land. Voorts is volgens het BMA bij het reizen begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige en de beschikking over medicatie noodzakelijk. Over de aanwezigheid van behandeling, in algemeen medisch-technische zin, voor de klachten van de vreemdeling, vermeldt het BMA dat de therapiemogelijkheden in Burundi onvoldoende, maar in Rwanda voldoende zijn. De beschikbaarheid van medicatie is volgens het BMA niet gegarandeerd in Burundi.
In reactie op een - naar aanleiding van een verklaring van behandelaars van de vreemdeling - door de minister aan het BMA gestelde vraag, heeft het BMA bij aanvullende nota van 17 april 2010 (hierna: de aanvullende nota) te kennen gegeven dat bij het uitblijven van behandeling bij de vreemdeling een medische noodsituatie niet volledig kan worden uitgesloten. Reizen is volgens het BMA toegestaan, maar niet naar Burundi, wegens het ontbreken van voldoende medische behandelmogelijkheden aldaar.
2.2.3. In het besluit van 3 juni 2010 heeft de minister zich, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat, nu - gelet op het BMA advies en de aanvullende nota - de vreemdeling in staat is te reizen en in Rwanda voldoende medische behandelmogelijkheden aanwezig zijn, de vreemdelingen aldaar hun mvv aanvraag kunnen indienen en afwachten, zonder dat een medische noodsituatie optreedt. Mitsdien bestaat volgens de minister geen grond voor vrijstelling van het mvv-vereiste krachtens artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 dan wel artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000.
2.2.4. Niet in geschil is dat de vreemdelingen, gelet op de medische klachten van de vreemdeling en het ontbreken van adequate medische voorzieningen ter behandeling hiervan in Burundi, niet in hun land van herkomst Burundi een mvv kunnen aanvragen. Het standpunt van de minister dat de vreemdelingen voor hun mvv-aanvraag naar Rwanda kunnen uitwijken, alwaar wel de voor de vreemdeling noodzakelijke medische voorzieningen aanwezig zijn, kan niet worden gevolgd. Van een vreemdeling kan uitsluitend worden verlangd dat hij voor zijn mvv-aanvraag uitwijkt naar een ander land dan zijn land van herkomst of bestendig verblijf, zo volgt uit artikel 1, aanhef en onder h, van de Vw 2000 en paragraaf B1/1 van de Vc 2000, indien in zijn land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is gevestigd. De rechtbank heeft niet onderkend dat deze situatie zich hier niet voordoet, omdat in Burundi wel een dergelijke vertegenwoordiging is gevestigd.
De grief slaagt.
2.3. De tweede grief van de vreemdelingen behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdelingen tegen het besluit van 3 juni 2010 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.5. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 23 december 2010 in zaak nr. 10/23283;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Justitie van 3 juni 2010, kenmerk 0608-11-0034;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aan de vreemdelingen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2012
418-660.
Verzonden: 12 april 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,